De heer FLAMENT, oud-Rijksarchivaris, is in zekere mate onze gissing toegedaan
en meent dat' genoemd gebouw zoo niet een gildehuis geweest is, dan toch hoogst
waarschijnlijk eene publieke bestemming gehad heeft. Wat er ook van zij, het gebouw,
beschouwd uit een bouwkundig oogpunt, mag gelden als een monument van den eersten
rang. BUSKEN HUET, wiens verfijnde kunstzin algemeen bekend is, aarzelt niet te
beweren: „Misschien wordt in geheel Nederland de wederga van dit Maastrichtsche
huis niet gevonden."
Het huis telde vijf verdiepingen met inbegrip van het benedenhuis. De hoogte
was ongeveer gelijk aan het vier verdiepingen hooge moderne huis, dat er naast stond.
Voor 't overige noch jaartal in den gevel, noch koopbrieven waaruit de naam van
den stichter, of die van voormalige bezitters blijken konden.
De gevel van dat hoogstmerkwaardige monument was in Renaissance-stijl en uit
de XVe of XVIe eeuw. In de laatste jaren van zijn bestaan zag de gevel er haveloos
en vervallen uit. Aan de kleine ramen ontbraken tallooze ruiten. Hier en daar waren
gansche stukken er uit weggevallenginds waren de openingen, met ruwe, niet geverfde
planken dichtgespijkerd. Sommige pilasters aan den gevel waren scheefgezakt, niet weinig
gebeeldhouwde koppen waren geschonden, of onkenbaar geworden.
Daalde uw oog naar het onderste gedeelte van den gevel dan kwaamt gij tot de
bevinding, dat U door een paar meer moderne winkelkasten en een bord met een
Hollandschen naam en een Fransch opschrift, inlichting werd gegeven omtrent den
tegenwoordigen bewoner en de huidige bestemming van het huis. Die onderpui was
met het overige niet meer in overeenstemmingtrouwens dit gedeelte van den gevel
bevatte, voorzoover bekend is, ook vroeger niet meer, dan een eenvoudige deur, en
een paar onversierde vensteropeningen.
Eindelijk was het uur geslagen, dat dit eerbiedwaardig monument, dat getuige
was geweest van zooveel lief en leed, dat Maastricht in het verleden beleefde, onder
den moker zou vallen en verdwijnen.
Ik wil geen blaam werpen op het beleid van het toenmalig Gemeentebestuur, dat
aan de slooping van het Gildehuis de hand legde. Het gold hier de toepassing van
het utiliteitsbeginsel, dat in vroeger jaren, vaak zoo onoordeelkundig in werking trad.
Eene zaak echter betreur ik, namelijk dat men den gevel, die door de zorg van wijlen
Mr. FraNQUINET, na de slooping, zorgvuldig bewaard, en steen voor steen geletterd
en genummerd was om bij eene gunstige gelegenheid elders aan te brengen, verloren heeft
laten gaan. Hij verhuisde aanvankelijk ter berging in het stadsmagazijn en kwam
tenslotte op het stort-terrein terecht.
De slooping van het gebouw werd voltrokken in het jaar 1877. Drie eeuwen
tevoren reeds werd de verwijdering van het Gildehuis voor noodzakelijk gehouden,
doch kon destijds bezwaarlijk volbracht worden, tengevolge van de hachelijke tijden
die Maastricht toenmaals beleefde. Ware het huis in 1877 niet gesloopt geworden,
dan had dat toch in onze dagen moeten geschieden. Immers het drukke verkeer heeft
zich in den tijd van bijna 50 jaren meer dan verdubbeld. Wat toenmaals als eene
behoefte kon gelden, zou in onze dagen als een volstrekte noodzakelijkheid moeten
beschouwd worden.
Men spare mijns inziens zooveel mogelijk onze monumenten, men drage zorg voor
hunne restauratie, doch wanneer de nood aan den man is, moet redelijkerwijze de
eerbied voor het monumenteele voor het algemeen belang wijken.
M. Nuyts,
Gem.-Archivaris Maastricht.