DE VEREENIGING TOT BEHOUD V AN GEVELSTEENEN.
Tolgaarne voldoe ik aan het verzoek van Heemschut's ijverigen Secretaris om iets
te vertellen over gevelsteenen en het werk van onze Vereeniging. Niet alleen,
omdat het schrijven over deze relieken uit het verre verleden mij een vreugde is,
maar ook, omdat ik daardoor gelegenheid vind om, juist in de kringen waarin daarvoor
belangstelling kan worden verwacht, iets mede te deelen over de resultaten, waartoe
het oprichten van de Vereeniging heeft geleid,
Niet, omdat deze van zooveel beteekenis zijn. Maar de Vereeniging is er eene
wier werk niet - zoo bijzonder op den voorgrond treedt, zij is en wil niet anders zijn,
dan een „stille in den lande". Wij maken geen jacht op gevelsteenen. Wij wachten,
totdat er belangstelling en gastvrijheid wordt gevraagd voor een van die ouden van
dagen, die dakloos dreigt te worden. Eerst dan trekken wij ons het lot van den ouden
zwerver aan. Allereerst trachten we te bereiken, dat de steen weder wordt ingemetseld
in den gevel die in de plaats komt van dien, waarin hij te voren stond. Gelukt dit niet,
dan reinigen we hem van alle verflagen en vuil, fotografeeren hem en bergen hem
dan op bij zijn lotgenooten, die mede wachten op een geschikte plaats om te zamen
een laatste rustplaats te erlangen.
Uitteraard is ons werk een stil werk. Niemand merkt het, wanneer ons Bestuur
besprekingen voert met eigenaars van verbouwd wordende huizen om den steen zijn
plaats te hergeven. Gelukt het, slechts weinigen valt het op, wanneer hij weder den
nieuwen gevel siert.
Toch is het bescheiden doel, dat we ons bij de oprichting stelden, bereikt. Er is
thans een asyl, waar voor den ouden steen nimmer tevergeefs belangstelling zal
worden gevraagd. Waar wordt getracht om ook de gewoonsten onder hen te bewaren
voor het onwaardig einde, dat zoo velen trof, stukgeslagen en bij ander puin geworpen
te worden of als stoeptrede of putafdekking aan de vergetelheid te worden prijsgegeven.
Zeker, kunstlievende particulieren en museumdirecteuren hebben meermalen den
hen aangeboden steen aanvaard of gekocht. Maar bezaten zij hem eenmaal, dan bleek
de vraag, wat er mede aan te vangen, meestal moeilijk te beantwoorden. Soms volgde
deportatie naar buiten en op onvindbare plaatsen in het een of ander Gooidorp treft
men hier of daar in een zijgevel den steen aan, die gemaakt werd om in een drukke
stadsstraat een huis aan te duiden. Ook de museumdirecteur wist veelal met den steen
geen raad. Te goed om verloren te laten gaan en te lastig om te bewaren, vonden
ze in gangen een plaats of in een achterzaaltje wanneer niet tuin of erf hun als plaats
werd aangewezen. Hier en daar werden ze ingemetseld. In Haarlem, in het Frans
Halsmuseum, zijn de steenen in den tuinmuur gemetseld, te laag echter om goed uit
te komen. Hetzelfde gebrek valt waar te nemen in Dordrecht, waar ze in de
Groothoofdspoort een plaats vonden. In Amsterdam kennen we de steenen in het
„Fragmentengebouw" die behoorlijk zijn geplaatst, totaal onbevredigend evenwel is
weer de'inmetseling in het theekoepeltje in den tuin,
Bij het zoeken naar een plaats voor onze steenen is het eerst stilgestaan bij den
Begijnhof. De rust in dezen historischen hof was het, die ons aantrok en verschillende
blinde muurvlakken en enkele gevels geleken ons zeer geschikt om ze daar te plaatsen.
Toen deze plannen echter bekend raakten, werden van verschillende zijden bezwaren
geopperd.- Men vreesde, dat de oude Hof door onze steenen onrustig zou gaan doen
en ook, dat op den duur de steenen uit historisch oogpunt misleidend zouden werken.
Hoewel wij deze bezwaren niet deelden- is naar een andere plaats gezocht omdat we