DE RESTAURATIE VAN HET HUIS GENAAMD „IN DE STEENROTSE"
TE MIDDELBURG. (Vervolg.)
oen kon in het voorjaar 1921 de restauratie eigenlijk pas beginnen. De gevel
bleef het belangrijkste en moeilijkste deel. Het systeem van herstelling kwam na
rijp beraad daarop neer, dat blokje voor blokje voorzichtig werd uitgenomen en weder
op zijn plaats gelegd in deugdelijke mortel. De stukken, welke totaal verweerd of
verdwenen waren, werden .vernieuwd. Wat even houdbaar was, ging er weder in.
Dit systeem was noodig omdat door slechte mortel, door ijzeren ankers en door tot
zand verweerde stukken, de gevel uit elkaar gleed. Bij de herstelling hing de geheele
gevel in een raamwerk van stutten, zoodat niets vallen kon, wanneer een deel werd
losgenomen. Er is dus aan den gevel niets ontworpen, doch elk onderdeel, dat nieuw
gemaakt is, als 't ware aangelascht aan het oude profiel.
De .borstwering links is van z.g. Bremer-blokken, ten deele het oude materiaal,
ten deele nieuwe blokken. In het kelderlicht kwamen de oude diefijzers, aan den dag.
In de borstwering rechts is de kelderval hersteld in zijn ouden vorm. De plintband is,
evenals de geheele onderpui, van Belgische hardsteen en voor zoover het nieuw is,
aangepast aan aanwezige brokstukken. Aan het poortje is niets veranderd. De buitendeur
is geheel vlak gemaakt, omdat niemand wist hoe deze oorspronkelijk geweest was. De
steen van de onderpui is afgeloogd. Blijkbaar was het huis reeds kort,na de voltooiing
geverfd geweest, althans het werk was zoo gaaf, dat de steen als nieuw, zoo van de
werkplaats "gekomen, - voor den dag kwam. De luiken zijn gemaakt naar het model
van de origineele luiken, zooals ze aan de zolderverdieping nog werden aangetroffen.
In de bovenlichten zijn de diefijzers geplaatst in de oude gaten, waar ze vroeger uit
verwijderd waren.
Groote zorg gaf het bovengedeelte van den geveldit is geheel van Gothlandsche
steen (van het eiland Gothland in de Oostzee), een zachte, leemhoudende kalkzand
steen, die slecht weervast is. De niet of weinig geornamenteerde stukken werden van
de verf ontdaan met costic-soda. Voor de reliefs kon dit niet gebeuren, omdat ver
schillende zoodanig verweerd bleken, dat de verfhuid het materiaal bijeenhield. Bij
afloogen zou dit beeldhouwwerk tot stof ineengevallen zijn. Na velerlei overweging
zijn de verweerde stukken onder verwarming met heete lucht waar een haardroog-
machine en de electrische buitenlamp van den buurman bij te pas kwamen,
geïmpregneerd met een verhardingsmiddel en toen weder overgeschilderd.
Aan de vensters van de verdieping zijn de luiken aan de onderlichten en de
diefijzers in de bovenlichten weder aangebracht.
De houten lijst is in den gevonden toestand hersteld. Overwogen is nog op den
gevel een top te plaatsen in zoodanige vormen, dat de ter zake kundige beschouwer
kon zien uit welken tijd deze was. Hoewel het geheele silhouet van het gebouw
hierdoor mogelijk winnen zou, is op advies van de Rijkscommissie voor de Monumenten
zorg besloten uit aesthetische, historische en bovendien finantieele redenen de gevel
beëindiging te laten zooals zij werd gevonden.
Aan de binnenzijde van de vensters op de verdieping werden achter latere
betimmeringen de origineele eikenhouten kozijnen aangetroffen met cannelures en
inlegwerk van ebben- en palissanderhout. Op de ramen gaven de verfmoeten den
vorm der gehengen aan. De ramen waren met uitgezaagde glasroeden. Dit was echter
niet origineel, doch van de achttiende-eeuwsche verbouwing. In overleg met de Rijks
commissie voor de Monumentenzorg werd besloten glas-in-lood vensters aan te brengen.