vergelijke slechts het Schippersgildehuis en het Boogschuttersgildehuis, ook genaamd
het Koningshuis, te Antwerpen; uit de combinatie van deze beide topgevels zou met
vrij veel zekerheid de oorspronkelijke top van de Steenrots te reconstrueeren zijn.
F. NAGTGLAS verhaalt in „Eigen Haard" 1882 p. 94, dat De VALCKENAERE een
terrein verkreeg van 2800 vierkante voeten. Waar NAGTGLAS dit vandaan heeft, is
mij niet bekend. Een terrein van 2800 vierkante voeten is ongeveer 310 M2. Dat is
heel wat meer dan het oppervlak van Het huis met de binnenplaats dat thans 154 M2.
bedraagt. Zijn erf liep dus diéper door en was uitermate gunstig gelegen, want terwijl
zijn woonhuis aan de Dwarskaai lag, was zijn werkplaats van den openbaren weg
aan de Rouaansche kaai bereikbaar. De muur van de werkplaats, waarop men vanuit
de achtervertrekken uitzicht had, moet een fraai stuk architectuur geweest zijn. Weinig zal
de ontwerper en bewoner van het met zooveel liefde tot stand gebrachte huis hebben
kunnen denken, dat het eens in een staat van verval kon komen als toen de Ver-
eeniging het in bezit kreeg.
In 1919 was in het benedenhuis een winkel, waar behalve groenten ook melk
verkocht werd. In het achterhuis werd melk gekarnd in de onmiddellijke nabijheid van
de binnenplaats, die een mestvaalt gelijk was. De eerste maatregel was, de Gemeente
reiniging te hulp te roepen om dezen Augius-stal uit te mesten. Het bovenhuis was
afzonderlijk bewoond. Men had daartoe het linkervenster tot deur veranderd en er
een trap achter gemaakt. Zoowel beneden- als bovenhuis waren zoodanig vertimmerd
en verprutst, dat van den oorspronkelijken vorm weinig meer weer te vinden was.
Toen eindelijk, na een jaar wachten, in November 1920 het huis leeg was, begon
de aannemer, P. KOOLE (fa. JERAS ZN. te Middelburg) met zijn manschappen on
middellijk met de ontmanteling. Welk een toestand! Eerst kwam de kelder aan de
beurt. Dit was meer ontgraven te noemen dan schoonmaken. Onder- de binnenplaats
bleek ook nog een kelder te zijn en een mooie nog wel met een schilderachtige steenen
trap en vernuftige gewelven. Deze zat geheel vol. Tien wagens vuil kwamen uit dien
kelder. En dan te denken aan den melkhandel en zijn voorganger, een varkensslagerij
Op den beganen grond werden alle overtollige houten schotten en plafonds op
geruimd. In den binnenmuur was een zoodanige opening gebroken, dat deze op invallen
stond. Vrij gaaf kwam een steenen deurkozijn aan den dag, met daarin weder een
achttiende-eeuwsch ellips-venstertje. In het voorvertrek kwamen de moerbinten te voor
schijn met de kinderbalken. In het achtervertrek evenzoo. Daar waren bovendien sierlijk
geornamenteerde kraagsteenen. De schoorsteenen waren geheel weg. Onder de spiltrap
van de verdieping was duidelijk in den muur het beloop van de vroegere onderste
spiltrap te zien. Op de verdieping werden eveneens alle schotten en rommel wegge
broken. De binnenmuur was daar zoodanig doorbroken, dat deze rustte op eenige
houten tusschenschotjes van kasten. Er bleken over de uit het waterpas liggende vloeren
dekvloeren te zijn. De tusschenruimte van ongeveer 20 cM. was door vele generaties
ratten voor woning gebezigd en zat met de daartoe gebruikelijke materie nagenoeg
vol. Tusschen dezen rommel werden nog een paar treden gevonden van de origineele
spiltrap van beneden. De zolder was ledig en geheel in den oorspronkelijk staat. De
achtergevel, welke eerst totaal verloren scheen, bleek na verwijdering van het pleister
werk nog vrij volledige gegevens te bevatten. De baksteenen boogjes wezen de juiste
plaats van de steenen kozijnen aan. Het bovengedeelte met vlechtingen en, een duiven-
gat boven in den top was geheel oorspronkelijk.
(Wordt vervolgd.)
A. A. Kok, Architect.