Germaans „oogdeur", dat er had kunnen zijn Hebben „treiteren", „grens", „krant" iets prikkelends voor wie niet jaagt op indringers? Beperkte toevoer uit vreemde talen zal het Nederlands niet schaden, kan het zelf verrijken. De meesten, die niet toevallig of door hun beroep, in aanraking komen met onze streekspraken, zijn er onkundig van hoe een schat van woorden er nog te vinden is op het platteland, overblijfselen van vroegere rijkdommen. Maar ook daar treft men helaas de voorkeur voor het vreemde woord, zodat men zelden verrast wordt door een aardige inheemse naam naast een wetenschappelike of uitheemse. Wel kent de oude Twentenaar nog het woord „kuierdraad" (Gronings: wiedspreker), maar „telefoon" wint het, „hangzolder" moet zwichten voor „galerij". Wel is er een Fries „rin alline" voor „perpetuum mobile", „heardei" voor „audiëntie", „milban" voor „ceintuur", „dofke" voor „douceurtje", „boelbirêdder" voor „executeur testamentair" .„utfenhüzer" voor logé". Wel zegt men in Groningen- nog „schap" voor „buffet", „heupzeel" voor „bretel" (onsgalg), „schienvat" voor „lantaarn". Maar dat zijn allemaal haast uitzonderingen, soms zelfs bedenksels. Ook in onze'Friese en Saksiese streken lijdt men aan de neiging van de beschaafden en van wie graag beschaafd lijkenmen geurt met zijn vreemde talenkennis, en wie weinig weten, lopen het meest te koop met hun voorraadje. Zo kan men verklaren het veelvuldig gebruik van: maison, confiseur, hobby, tea-cosy, city-bag, smart, lunch, shoppen, take a seat, the right man in (on!) the right place enz. enz. Geuren wij dus graag met vreemde woorden, er is ook de eigenaardigheid om de landstaal gauw plat te vinden, waardoor dikwels het zuivere woord vervangen wordt door een vreemde term die de schijn kan redden (broek.pantalon, hemdchemise). Wetenschap, vaktalen en politiek dragen veel bij tot de verbastering van het Nederlands. Dan is er de altijd gehaaste pers. Hoe veel invloed de grote bladen hebben merkt men goed, als men in een kleine stad woont. De plaatselike kranten nemen dageliks en grif de deftige termen over en zorgen zo voor verspreiding onder de lezers. Erkend moet worden dat men van de pers niet kan vergen, dat ze voor elk vreemd woord dadelik een gelijkwaardig Nederlands vindt. Maar soms maakt ze het toch al te gortig. In de tijd toen de vliegtuigen de algemene aandacht trokken, kon men lezen van: wringing, looping the loop, feuille-morte enz. Wat moest de massa daarvan maken? De jongens spraken al gauw van: kanteling, kurketrekker, koppeltje. „Algemeen beschaafd" kan zo wel eens een gevaar worden. Taaltrots kan een ondeugd zijn, onze „beschaafden" mochten er waarlik wel wat meer van hebben. Door gebrek aan taaltrots wordt het taalscheppend vermogen van ons volk belemmerd en blijven woorden als „fiets" voor het verdrongen „velocipède" te veel een uitzondering. Er is nog een uitgestrekt arbeidsveld voor onze woord kunstenaars, (vertalers!) en dagbladschrijvers. Laten ze onze kringtalen bestuderen. Daar leven tal van mooie oude uitdrukkingen bloeiend voort, daar ontluiken nog, nu nog, nieuwe woorden. Gelukkig groeit in de wereld van de taalkundigen de belangstelling. In de scholen wijst men op de schoonheid van Middel-Nederlands en streekspraken. De zon breekt er door, of, zoals de Groninger zegt„Gesie mui (meui) zet't oonezer op". Het is echter niet voldoende dat taalleraren wijzen op aardige oude woorden, op vondsten in soldatentaal enz. Denk eens aan het wrange „moedwilliger", aan het alleszeggende „kug", aan het snaaks-oneerbiedige „goudvink", 't Is niét voldoende dat gewezen wordt op malle verbasteringen als: „serre-joint" (lijmtang) tot „sergeant", nog erger „serzant" e. d. De overgang van de kringtalen naar de algemene taal moet vergemakkelikt worden. Het taaischeppen moet mogelik blijven. Als onze kinderen spreken van: breekzaam, prentjeskrant, kaartjeskraker, rondwiekertje enz. moet men daarover verheugd zijn inplaats van ze te bevitten. De taal zelf zal dan ongewenste indringers weerstaan en voorkomen dat echt-Nederlandse woorden voor hun tijd verdwijnen. Tot slot ga de opmerking dat een te moeielike spelling ertoe kan meewerken, dat woorden uit de schrijftaal verdwijnen. Als men er niet zeker van is, vermijdt men ze. Niet iedereen heeft lust en gelegenheid om naar een woordenboek' te grijpen. A. F. M.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschut - Tijdschrift 1924-2023 | 1924 | | pagina 6