Heemschut 1990 no. 6 en 1992 nos. 1 en 2.
Kort samengevat komt het erop neer dat door
Heemschut AROB beroep is aangetekend tegen de
diverse ministeriële beschikkingen die goedkeuring
verlenen aan, c.q. de bezwaren afwijzen gericht tegen,
de door architect Van Schijndel ontwikkelde plannen
voor het voormalig Princessenhof 'De Berckepoort'.
Dit oudste nog bestaande wereldlijke bouwwerk in
Dordrecht, is 1665 in renaissancestijl gedeeltelijk
opnieuw opgetrokken, wordt in het hieronder
genoemde rapport van de onafhankelijke
onderzoekscommissie Berckepoort in belangrijkheid
in één adem genoemd met het gemeenlandenhuis in
Delft en het Haagse stadhuis. Een verzoek aan de
voorzitter van de afdeling rechtspraak van de Raad van
State tot heroplegging van de eerder, op verzoek van
de gemeente opgeheven opschortende werking is in
het verslagjaar gehonoreerd. De behandeling in de
bodemprocedure heeft nog niet plaats gevonden.
De fundamentele bezwaren van Heemschut richten
zich deels tegen het ontbreken van voldoende
vooronderzoek als basis voor de planvorming. Zo is er
geen bouwhistorisch en archeologisch en nauwelijks
historisch onderzoek voorhanden. Deels tegen de
verregaande inhoudelijke aantasting van het pand dat
letterlijk in zijn fundamenten en zijn integriteit wordt
aangetast en in zijn bouwkundige structuur op
essentiële onderdelen wordt vernietigd, terwijl er
geen antwoord bestaat op de vraagtekens door de
onderzoekscommissie Berckepoort geplaatst bij
constructieve oplossingen.
Zo worden ondermeer de kelders uitgediept en
algehele vernietiging van de daar aanwezige waterput
en beerput, waarover zware betonnen vloeren worden
gestort. De in goede staat verkerende zadeldaken in
oorsprong laat-gotisch en renaissance worden gesloopt
en vervangen door trapeziumvormige daken over de
gehele breedte en vrijwel de gehele lengte (ca. 30 m).
De laat-gotische spil trap wordt gesloopt alsmede de
negentiende eeuwse hoofdtrap gepaard aan sloop van
aanmerkelijke delen van het interieur en van de in
1986 nog gerestaureerde kopse gevelwand waartegen
een aanbouw wordt geplaatst bestaande uit glas,
aluminium en witte verblendsteen, voorzien van twee
pseudo-zadeldakjes, teneinde te verbloemen dat de
daarachter gelegen hebbende oorspronkelijke zadel
daken zijn gesloopt. Voor het plan bestaat geen enkel
positief advies. Daarentegen wordt het in de meest
sterke bewoordingen afgekeurd door de Rijkscommissie
voor de Monumenten, afdeling III van de Raad voor
het Cultuurbeheer, die een negatief advies uitbrengt
aan de Minister. Ook de ambtenaren van de Rijks
dienst voor de Monumentenzorg die het onderzoek
hebben verricht adviseren negatief.
De bezwaren van Heemschut vinden ondersteuning
bij:
prof.ir. L.C. Röling, prof.dr. C.J.A.C. Peeters, prof.
dr.ir. C.L. TemminckGroll, prof.drs. H.L.Janssen,
prof.mr. W. Duk, prof.dr. H. de Schepper.
Onafhankelijke onderzoekscommissie Berckepoort
Om de impasse te doorbreken doet Heemschut tot
driemaal toe onderzoeksvoorstellen aan de gemeente
die allen tot strekking hebben dat een wetenschappelijk
verantwoord vooronderzoek - bouwhistorisch en
archeologisch - alsnog wordt uitgevoerd en de
bouwplannen daarop worden toegesneden. Als de
gemeente alle drie de voorstellen afwijst neemt
Heemschut tenslotte zelf het initiatief een commissie
in het leven te roepen die onafhankelijk is in haar
oordeel en rapportage, met als opdracht:
'Op grond van concrete waarneming ter plaatse
beoordelen of ten behoeve van bijstelling van het
verbouwingsplan voor de Berckepoort,
bouwhistorisch en archeologisch onderzoek
noodzakelijk is en zo ja, welke inhoud daaraan dan
tenminste gegeven dient te worden.'
Aangezocht worden de heren:
prof.dr.ir. L.C. TemminckGroll B.I., architectuur
historicus, restauratie-architect;
prof.drs. H.L.Janssen, archeoloog, kastelenkunde;
ir. A.H. van Drunen, bouwhistoricus.
De commissie brengt rapport uit in oktober/
november 1992 en komt tot de conclusie dat het
verbouwingsplan geen, dan wel onvoldoende rekening
houdt met de aanwezige kwaliteiten van het pand en
wijst dit plan af. Daarnaast doet de commissie een
concreet voorstel voor bouwhistorisch en
archeologisch onderzoek.
De kern van de problematiek betreft de vraag:
in hoeverre is een ingreep verantwoord en is sloop nog
toelaatbaar? De gemeentelijke normstelling heeft in
dit geval geen twijfel laten bestaan over de vraag der
toelaatbaarheid van de beoogde ingreep inclusief de
bijbehorende sloop en deze gemotiveerd met het
argument dat het pand dient te worden aangepast aan
de eisen van de nieuwe gebruiker die van geen andere
plannen wil weten op straffe van terugtreding. Of en
in hoeverre een pand aangepast kan worden aan de
eisen van een potentieel gebruiker is afhankelijk
enerzijds van de kwaliteiten van het pand en anderzijds
van de aard en omvang van die eisen. Het antwoord
daarop kan pas worden gegeven als historisch,
archeologisch en bouwhistorisch vooronderzoek,
tevens een inventarisatie omvattend, in voldoende
mate heeft plaats gevonden en daarmee getoetst
kunnen worden. Er lijkt een kentering te ontstaan ten
gunste van dit standpunt.
Wijziging van inzicht
Interessant is in dit verband het perspectief dat de wet
biedt door de van rechtswege bestaande schorsing bij
bezwaar- en beroepsprocedures. Het heropleggen van
de schorsende werking heeft in dit geval inmiddels
gevoerd tot effect op de inzichten en daarmee op het
plan. Zijdens de gemeente is tot alternatieve
planvorming overgegaan, voor het geval zij in de
bodemprocedure niet in het gelijk zal worden gesteld.
Geconfronteerd met de bestaande schorsing en in de
wetenschap dat er een effectieve controle op het
25