12
Art. 1.
Het is, behoudens vrijstelling door Gedeputeerde Staten, den eigenaar of
gebruiker van eenig onroerend goed verboden:
le. daarop of daaraan te hebben muren, getimmerten, borden of andere
voorwerpen, bestemd en gebezigd tot reclame;
2e het onroerend goed op eenige andere wijze te bezigen tot reclame.
Dit verbod geldt niet de reclame voor zaken, die worden vervaardigd of
verhandeld, of voor bedrijven, die worden uitgeoefend op of in het onroerend
goed.
Art. 2.
De verbodsbepaling van het vorige artikel geldt alleen voor het landelijk
deel eener gemeente.
Art. 3.
Gedeputeerde Staten verleenen slechts vrijstelling, indien naar hun oordeel
de reclame de schoonheid van het omliggende landschap niet schaadt.
Gedeputeerde Staten kunnen aan de vrijstelling voorwaarden verbinden.
Zij kunnen de vrijstelling ten allen tijde intrekken.
Art. 4.
Hij, die een der verbodsbepalingen van Art. 1 overtreedt of handelt in
strijd met een der voorwaarden, bedoeld in het tweede lid van Art. 3, wordt
gestraft met een geldboete van ten hoogste vijf en zeventig gulden.
Art. 5.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd te doen wegnemen hetgeen in strijd met
deze verordening is aangebracht.
Dit geschiedt niet dan ten minste 8 dagen, nadat de belanghebbende schrik
telijk is gewaarschuwd.
Art. 6.
Met de zorg voor de naleving dezer verordening zijn, behalve de bij Art. 8
van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de door
Gedeputeerde Staten aan te wijzen personen.
Alle in het eerste lid bedoelde personen hebben daartoe tusschen zonsopgang
en zonsondergang het recht van vrijen toegang tot alle gronden en gebouwen,
woningen uitgezonderd.