de buitenwerken. De wallen waren bijna loodrecht en veel te
laag. Slechts enkele bolwerken droegen tinnen. Er was bijna
geen ruimte voor de verdedigers op de muren. Typisch is, dat
de ommuring tussen twee grachten in lag, namelijk tussen de
stads-buiten en de stads-binnengracht. Deze laatste was niet
alleen gegraven ter verkrijging van aarde voor terrein-op-
hoging en voor het aanvullen van de stadsmuren, maar ook
om de bezetting der stadswallen te behoeden tegen overvallen
van binnen uit de stad. Deze bedoeling zat kennelijk ook voor
bij de plaatsing der bastions, die de hoofdstraten en grachten
bestreken. Merkwaardig is tevens, dat het in 1653 nodig werd
gevonden om een versterking midden in de stad te leggen.
Deze versterking, Middelpunt genoemd, lag aan de linker
oever van de Tjiliwoeng bij het begin van de Utrechtse straat,
bezuiden de brug Pasar Pisang (zie plattegrond aan het slot
van dit boekje).
De bolwerken werden genoemd naar de kamers der V.O.C.,
naar Hollandse provincie's en aangeduid met vertrouwde
namen der stadhouderlijke familie. Zo werd in 1637 in het
verlengde van de Jonkersgracht het bastion Nassau gebouwd.
Beoosten daarvan verrees aan de grote rivier het blokhuis
Dietz. Samen dus Nassau-Dietz, het stamhuis der Oranjes.
Dietsz werd verbasterd tot Diest. In 1657 werd naast dat bol
werk van steen de Diestpoort (Pintoe Ketjil, waarnaar later
een typische Chinese wijk werd genoemd)) opgericht.
De Nieuwpoort (Pintoe besar), die van binnen een elleboog
had (evenals de Landpoort van het kasteel) werd in 1631 ge
bouwd aan het einde van de Heerenstraat, die voortaan
Nieuwpoortstraat heette. Deze poort werd beschermd door
het daar naast gelegen bolwerk Grimbergen. Bovendien werd
tijdens de beruchte Chinese oproer in 1740 ten zuiden vóór
de Diestpoort een buiten- of hoornwerkje gesitueerd, dat door
vergraving van de rivier op een eilandje kwam te liggen.
Een zwak punt in de verdedigingsgordel om de stad vormde
de in westelijke richting scheef naar het kasteel lopende ver
binding met de ooster-stadsgracht, die, zoals we in hoofdstuk
II hebben kunnen lezen, evenwijdig aan de Tijgersgracht werd
gegraven. Vanuit het kasteel was het noordelijkste oostelijke-
128