83
werden de zijbeuktraveën beurtelings laag en hoog op
getrokken, waarbij de hoge zijn overkluisd met dwarse
tongewelven. Dit systeem geeft vooral het interieur een
bijzonder en ook zeer smaakvol aanzien. De neiging tot
centralisering, zo karakteristiek voor de beroemde
Keulse kerken van de aanvang der 13e eeuw, is door
deze pseudotransepten allerminst tenietgedaan. De ver
wantschap met laatstbedoelde kerken blijkt ook uit het
klaverbladvormige koor, dat P. Cuypers in 1891/3 op
de overeenkomstige grondslag der krocht, herbouwde in
de veronderstelling, dat dit er zo uitzag vóór de bouw
van het in de 16e eeuw opgetrokken gothische koor. De
verbinding van gewelfbouw en alternerende steunsels bij
basilicale dispositie is te Rolduc in Nederland voor het
eerst toegepast. Een meer ontwikkelde navolging vinden
we in de O.L. Vrouwekerk te Maastricht. Verder te
Heerlen (hfdst. VIII) en in de niet meer bestaande
Mariakerk te Utrecht. De abdijkerk is trouwens ook het
eerste met zekerheid gedateerde geval van volledige over
kluizing.
De pijlers hebben een eenvoudige vierkante vorm en zijn
verrijkt met een rechthoekige verticale geleding tot het
opvangen der gewelfgraten. De vier vrijstaande tussen-
zuilen in de lage zijbeukvakken en de halve zuilen tegen
de muren hebben merendeels voetstukken met hoek-
blaadjes en teerlingkapitelen, versierd met vlak gehou
den beeldhouwwerk, dat streng aansluit bij de geome
trische grondvormen. De rondboogvensters zijn groter
dan gewoonlijk bij Romaanse dorpskerken wordt aan
getroffen, omdat de ingesloten ligging niet tot veilig
heidsmaatregelen noopte.
De westbouw der kerk, welke tussen 1138 en 1209 in
kolenzandsteen werd gebouwd, heeft een buitenmuur
van een meter dikte. Zij behoort tot de groep, waarbij
het hoofdaccent valt op de flanktorens, welke dan tevens
vierkant zijn. Talrijke wijzigingen en restauraties heb
ben deze opzet echter geschonden, zodat de midden
bouw thans boven de flanktorens uitgaat en een in 1614
gebouwde klokketoren draagt. De spits is van 1671.