helft van de westvleugel en de zuidvleugel zijn min of
meer geslaagde 19e eeuwse scheppingen, meestal ge
bouwd op oude fundamenten.
De geschiedenis van de abdij is nogal wisselvallig ge
weest. Tot het einde der 13e eeuw, toen een periode van
verval zowel in geestelijk als in stoffelijk opzicht
intrad, verheugde zij zich in een grote bloei. Er traden
zoveel kloosterlingen zowel mannelijke als vrouwe
lijke toe, dat reeds spoedig maar liefst elf dochter
kloosters werden opgericht, terwijl in een twintigtal
parochies de bediening aan monniken uit Kloosterrade
werd toevertrouwd. De dochterkloosters te Scharn (later
Sinnich), Sinnich a/d Gulp en Mariënthal a/d Ahr,
waren eigenkloosters van het moederhuis, terwijl de
anderen (abdij te Ludingakerke in Friesland met 3
proostdijen en een priorij, de proostdij te Limburg en de
priorijen Berne en Hoydonk in Brabant), in een losser
verband stonden.
Voor wat de abdij als begraafplaats der landsheren be
treft zij medegedeeld, dat inmiddels te Rode in 1136
het Limburgse huis aan de regering was gekomen, door
dat Mathilde van Saffenberg, erfdochter van Adolf,
toen huwde met hertog Hendrik II. De abdij werd daar
op ook de laatste rustplaats voor de nieuwe heren. In
het midden van de kerk is nog te zien de in 1687 her
stelde hardstenen praalzerk van Walram III (f 1226),
waarin de hertog levensgroot en gekleed in een stalen
wapenrusting, in liggende houding is afgebeeld.
In de 14e en 15e eeuw deelde de abdij helaas in het
algemeen verval der ongeveer 4000 Augustijnerkloos
ters. Pas onder abt Dammerscheidt, die in 1522 de
kromstaf ontving, begon de heropleving, welke, ondanks
de tengevolge van de tachtigjarige oorlog ontstane moei
lijkheden, leidde tot een nieuwe bloei. Aan Willem van
Oranje's vrijheidsstrijd heeft de abdij wel een zeer zware
tol moeten betalenzowel bij de veldtocht van 1568 als
bij die van 1574 werd zij gebrandschat en bij gebrek
aan betaalmiddelen ook geplunderd en verwoest. Bij de
vrede van Munster dreigde de abdij zelfs opgeheven te
81
6