77 HOOFDSTUK VII DE DRIE MIDDELEEUWSE RELIGIEUZE CENTRA (Kloosterrade, St Gerlach en Godsdal) De Middeleeuwen zouden de middeleeuwen niet zijn, indien de feodale heren niet zo veel hadden bijgedragen om de uitoefening van de godsdienst mogelijk te maken. Naar vermogen werden kapellen, kerken en zelfs kloos ters gesticht. De motieven mogen dan niet steeds zuiver zijn geweest, de Kerk profiteerde in elk geval van de onderlinge rivaliteit. De stichters waren daarbij weer niet zo milddadig of zij dachten behalve aan hun geeste lijk welzijn ook aan „tijdelijke" voordelen, zoals het collatierecht of tienden. Van belang voor het aanzien van hun geslacht was verder een waardige begraafplaats. De wens hiertoe heeft er ook zeer zeker toe bijgedragen, dat in de M.E. zoveel prachtige kerkelijke monumenten tot stand zijn gekomen. De stichting van een klooster was in dit verband natuurlijk het meest „voornaam". Den ken we b.v. aan St Denis, waar de Franse koningen be graven werden, aan het klooster Rijnsburg, de laatste rustplaats der Hollandse graven, het Cisterciënserkloos- ter (Munsterkerk) te Roermond, alwaar leden der grafe lijke familie van Gelder een graftombe hebben en de proostdij Keijserbos onder Neer, tot gemeld doel gesticht door de heren van Horn. In Limburg en de drie landen van Overmaze treffen we het bedoelde verschijnsel ook aan. Het meest bekend is de abdij van Kloosterrade (Rolduc). De heren van Valkenburg hebben de stich ting van het klooster van St Gerlach te Houtnem op hun naam staan, terwijl de hertogen van Limburg en de graven van Daelhem de stichters zijn van de eveneens bekende abdij van Godsdal (bij Aubel). We zullen nu deze drie geestelijke stichtingen nader bezien en beginnen met KLOOSTERRADE. Deze abdij

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1951 | | pagina 83