afstandsverklaring van de rechten op Daelhem en ver
lening van medezeggenschap in Heerlen ten behoeve van
de hertog van Brabant.
„Herle brac, ende Daelheem wan
„Dese hertoge, dese edele man."
Aldus Jan van Heelu's rijmkroniek.
Vervolgens bleef voor Brabant nog de wens bestaan in
het bezit te geraken van Valkenburg, want over deze
heerlijkheid liep het eerste gedeelte van de weg Maas
tricht-Keulen. Hier moesten echter meer weerstanden
worden overwonnen, want de heren van Valkenburg
waren niet voor de poes.
Hoewel in de tot heden bekende geschiedbronnen, nl.
in de kroniek van St Truiden, pas in 1121 sprake is van
het kasteel van Valkenburg, moet toch worden aange
nomen, dat de bouw reeds omstreeks 1087 heeft plaats
gehad. In 1101 komt een zekere Thibalt van ('s Graven)
Voeren (zie boven), die ondervoogd van Meerssen was,
voor als Thibald van Valkenburg. Deze Thibalt was een
zoon van de in 1106 op slot Daelhem overleden Cono
van Montaigu en stamde uit een zijlinie van de graven
van Loon, aan wie in 968 de genoemde voogdij was
toevertrouwd (zie hoofdstuk V).
De bouw moet hebben plaats gehad in overleg met God
fried van Bouillon in zijn kwaliteit van oppervoogd van
Reims. Aangezien een voogd niet mocht wonen in het
land dat hij bevoogdde, geschiedde zij op zijn eigen ge
bied [Oud] Valkenburg) en wel op de hiertoe behoren
de uitloper van de Heunsberg (Hoornberg). Waaruit het
kasteel toen bestond, is niet bekend. In verband met de
herhaalde verwoesting en wederopbouw is dit ook door
opgraving moeilijk vast te stellen. Mogelijk was de
eerste burcht slechts een toren, het begin van zovele
kastelen. Onlangs op de binnenplaats opgegraven fun
damenten in ronde vorm met een omvang van 45 m,
wijzen in die richting.
We zullen thans eerst in 't kort de geschiedenis van de
63