jNfadat in 814 Karei de Grote het tijdelijke voor het
eeuwige had verwisseld, werd het krachtige centrale
bestuur snel aangetast als gevolg van onenigheid onder
zijn nakomelingen. Het was Charlemagne zelf al te
machtig geweest het enorme rijk te regeren en te ver
dedigen met de eigen ambtenaren (gouwgraven). Hij
had een elite van kroonvasallen om zich moeten ver
enigen, aan wie in ruil voor wapendienst een landbezit
levenslang in vruchtgebruik werd gegeven (leen of bene
ficium). Hiermede was echter tevens de kiem gelegd
voor de verbrokkeling, welke in de 11e eeuw haar
hoogtepunt vond. Verschillende omstandigheden hebben
hiertoe verder veel bijgedragen. In de eerste plaats de
invallen der Noormannen, welke de plaatselijke heren
tot zelfstandig optreden noopten. Verder de strijd tus
sen de Franse en Duitse koningen om Lotharingen,
waarbij diezelfde heren van weerszijden gepaaid werden
en tenslotte de Investituurstrijd, die de tegenstellingen
tot een hoogtepunt opvoerde. De keizer, resp. de hertog
van Neder-Lotharingen, had zijn ambtenaren en grote
leenmannen niet meer in de hand. De keizer bleef toen
niets anders over dan de lenen ook staatsrechtelijk erfe
lijk te verklaren en de regalia voor en na af te staan
aan de leenmannen en de tot erfelijke graven geworden
ambtelijke gouwgraven.
HOOFDSTUK VI
DE VIER MIDDELEEUWSE STAAT
KUNDIGE CENTRA
(Limburg, Valkenburg, 's Hertogenrade en Daelhem)
Toen de verbrokkeling eenmaal een feit was, bleek deze
zo ver doorgevoerd te zijn, dat de kleinste vorstjes niet
bij machte waren zich tegenover sterkere buren te hand
haven. Zij droegen hun gebiedje toen aan deze weer in
leen op. Het spreekt vanzelf, dat bij deze gang van zaken
geld en macht een overheersende rol speelden. De Kei-
59