28
HOOFDSTUK III
CORIOVALLUM (HEERLEN?) ALS
ROMEINS CENTRUM
Hoewel de Romeinse tijd niet meer tot de voorgeschie
denis gerekend wordt, is het documentair geschreven
materiaal dermate gering, dat we alleen maar aan de
hand daarvan er geen idee van zouden hebben gehad,
hoe de toenmalige overheersers hier leefden.
Lang heeft men als enige uitgangspunten gehad de Ta-
bula Peutingeriana, een kaart in handschrift van de
13e eeuw, gemaakt naar een voorbeeld uit de 4e eeuw
(genoemd naar de 16e eeuwse eigenaar, de Augsburger
Raadsheer Peutinger) en het reisboek van Antoninus, dat
tussen 280 en 290 tot stand kwam.
Volgens deze bronnen nu, liep een der slagaders van het
Romeinse verkeer van Keulen over Jülich, Coriovallum
en Tongeren naar Boulogne (van hieruit stak men over
naar Engeland), terwijl secondaire wegen waren aan
gelegd ter verbinding van Trier via Aken en Tudderen
met Xanten en van Aken met Tongeren.
De enige aangegeven halteplaats in het tegenwoordige
Zuid Limburg was daarbij Coriovallum. De vraag was
nu: „waar lag Coriovallum?" Reeds eeuwen geleden
heeft men zich hier het hoofd over gebroken. Al in 1645
wordt deze kwestie door een zekere Gelenius uit Keulen
in een boek behandeld. Daarna zijn de theoriën niet van
de lucht. Men wierp zich achtereenvolgens op voor
Gronsveld, Geilenkirchen, Valkenburg, Keer, Corten-
bach (Voerendaal), Ravensbos (Valkenburg-Houthem)
enz. enz. en baseerde zich daarbij in hoofdzaak op
etymologische argumenten. In de 19e eeuw kwam men
pas tot de conclusie, dat alleen oudheidkundig bodem
onderzoek uitsluitsel zou kunnen geven. Opgravingen in
het Ravensbos in 1823 en 1852 hadden niet het gewenste
resultaat. Daarop was het de bekende pastoor-archivaris
Habets, die in 1863 de loop van de Romeinse heirbaan