HOOFDSTUK XI DE KASTELEN IN DE VRIJE RIJKSHEERLIJKHEDEN Onder vrije Rijksheerlijkheden verstaan we die heer lijkheden, welke hun zelfstandigheid tot aan de Franse overheersing hebben weten te bewaren en dus steeds Rijksonmiddellijk zijn gebleven. Van de schepenbanken aldaar ging men in hoger beroep bij het Rijksgerecht in de vrije Rijksstad Aken. Daarna was appèl mogelijk op het Reichskammergericht te Wetzlar. Bij de be- stuursreorganisatie van 1500 zijn ze ondergebracht bij de Westfaalse Kreis. In tegenwoordig Zuid-Limburg waren verschillende van zulke vrije Rijksheerlijkheden. Twee ervan hebben het zelfs gebracht tot graafschap. Dat waren Gronsveld en Wittem. Hoewel het grondgebied van GRONSVELD niet groot was, werden enige der heren door hun verdere bezit tingen als de machtigste dynasten van onze streek be schouwd. Zo waren zij in de 14e eeuw o.a. geldschieters van Wenceslaus en Johanna van Brabant en hadden deswege vele hunner bezittingen in Overmaze in pand. Verder bezaten zij het burgerrecht te Maastricht, doch waren daartegenover verplicht in tijden van gevaar de stad te beschermen. Ofschoon de heren van Gronsveld sedert 1063 in oor konden worden genoemd, laat zich een geregelde ge nealogie pas opstellen vanaf Johan I, 1282, die in 1309 zegelt met het bekende koekenwapen. Door het huwelijk van Hendrik II met Johanna van Merode (1382) kwam Rimburg in de familie (zie hoofd stuk IX). Daarop was het Hendrik's kleindochter Catha- rina van Gronsveld-Rimburg, die beide heerlijkheden in de familie van Bronckhórst-Batenburg bracht. Haar oudste zoon, Hendrik van B. B. verwierf 1466 boven dien de vrije Rijksheerlijkheid Slenaken, terwijl haar 136

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1951 | | pagina 156