de nieuwste theorie moet de verlegging van het rivier
bed voor een deel aan bewegingen van schollen langs de
grote storingen worden toegeschreven. Hoofdoorzaak
blijft steeds het niveau der zee, wat in verband met de
ijssmelt na de ijstijden en de vorst tijdens de ijstijden
nogal varieerde. De hoogste terrassen liggen op de lijn
Neufchateau - Noorbeek - Kosberg - Z. v. Ubaghsberg -
Thiene - Bochholtz - Z. v. Kohlscheid - Dürwiss - Nieu-
wenhagen - Ubach - Teveren - Geilenkirchen. Daarna
ontstond een nieuw stroombed over Noorbeek - Margra
ten - Schimmert - Brunssum - Heinsberg. Het hoog ge
legen gebied van Ubaghsberg-Nieuwenhagen en de
Brunsummerheide werd nooit door de Maas overspoeld.
Als gevolg van een daling der westelijke schollen langs
de storingen in het Noorbeker- en Meerssenergebied
gleed de Maas meer en meer naar het Westen af en werd
tenslotte in het tegenwoordige stroombed teruggedron
gen. Tezelfdertijd bouwde ook de Geleen haar terras-
senstelsel op van Heerlen tot Graetheide. De Geul vorm
de een terras bij Meerssen. Aan het einde van het
Diluvium zette de meanderende Maas het laagterras af,
waarop zij later haar alluvium gedeponeerd heeft.
Gedurende de gehele terrassentijd en ook nog voort
durend daarna, vond in het achterland en langs dal
flanken verwering plaats van het krijt. Het gesteente
wat daarbij ontstaat, noemt men eluvium. Bij verdere
verwering valt dit uiteen in grovere en fijnere elemen
ten. De grovere bleven achter en vormden de kleefaar-
den (bij Kunrader krijt) en verweringslemen (bij Gul-
pens- en Maastrichts krijt). De fijnere delen werden
verder meegevoerd en in de lager gelegen gedeelten van
het terrein afgezet als lössoïden. De zo vruchtbare löss-
grond hebben we dus te danken aan de krijtzee en de
Maas.
Uit het bovenstaande kunnen we verder concluderen, dat
het reliëf van het Zuid Limburgse Landschap het gevolg
is van insnijdende en eroderende werking. Deze kon niet
worden genivelleerd door de sedimenten der verschil
lende rivieren en beken. De afstortingen langs en over
16