HOOFDSTUK IX
DE KASTELEN IN HET LAND VAN
'sHERTOGENRADE
F hans komen we in het feodale staatje welks hoofd
stad zoals we in hoofdstuk VI zagen bij de ver
deling van het land van Overmaze in 1661, voor de
noordelijke Nederlanden weer verloren is gegaan. Zulks
zou niet het lot geweest zijn van de bijbehorende abdij
van Kloosterrade (Rolduc) en de daarvan weer ge
deeltelijk afhankelijke heerlijkheid Kerkrade, zo niet de
actie van abt Lamberti (vgl. hfdst. VII), succes had
gehad, waardoor Kloosterrade en Kerkrade alsnog
Spaans bleven.
In KERKRADE was de abt sedert 1630 medepandheer
voor de hoge-, middelbare- en lage justitie met Jan Spies
van Ehrenstein en sedert 1659 met Herman Dirk van
Bergh-Trips en Frans Willem Spies van Ehrenstein.
Daarop is het keizerin Maria Theresia geweest, die de
heerlijkheid Kerkrade in 1762 in haar geheel aan de
abt van Kloosterrade verkocht.
Voor wat het landgoed Ehrenstein betreft, kunnen we
dus nauwelijks ervan spreken, dat het de zetel is ge
weest van de heerlijkheid Kerkrade. Ehrenstein was een
riddermatig leen, dat verheven moest worden voor de
leenhof van 's Hertogenrade. In 1707 werd het adellijk
kasteel „praenobilis domus in Ernstein" met hoeve,
molen, visvijvers, bossen, enz. verkocht aan Hendrik
Poyck, schout van Merkstein. De naam Oud Ehrenstein
is pas ontstaan, toen een Poyck 1751 een gedeelte
van het landgoed afscheidde en het huis Nieuw Ehren
stein bouwde.
Het is Hendrik Poyck geweest, die Oud Ehrenstein her
bouwd heeft tot het kasteel zoals we dat nu kennen, be
halve de lelijke 20e eeuwse kloosterbouwvleugel, welke
opgericht werd op de gedempte gracht tussen kasteel en
voorburcht. Het kasteel bestaat thans slechts uit twee
120