Zeer streng moet men evenwel in Nederland deze tijd
perken niet scheiden; vaak wordt een voorwerp om
stylistische redenen vroeger gedateerd, dan het werke
lijk gemaakt werd; het jaarletter verraadt dan de juiste
datum. Oudere zilversmeden werkten dikwijls in de stijl
van hun jeugd, terwijl de jongere de nieuwe ornamen
ten reeds ciseleerden; ook werden voorwerpen in een
bepaalde stijl besteld ter completering van een stel, dat
jaren eerder gedreven was.
Zowel in Amsterdam, den Haag, Utrecht, Rotterdam,
Haarlem, Zutfen, als in Friesland en andere provincies
werd dit gebruikszilver gemaakt. Haarlem, dat een
bloeiend zilversmidsbedrijf had in de XVIIe, vertoont in
de XVIIIe eeuw een achteruitgang; het valt op dat de
voorwerpen, die Elias Voet noemt in zijn „Haarlemsche
merken" van de ongeveer 70 zilversmeden wier mees
terteken hij geeft, vele kleine objecten zijn als tasbeugels
en haken, boeksloten en boekbeslagwerk.
Het zich specialiseren in het maken van bepaalde voor
werpen, zoals reeds in de XVIIe eeuw in Amsterdam het
geval was, verscherpte zich en vond ook in andere steden
toepassing; zilversmeden bijv. die soezen- en broodman
den maakten, dreven gewoonlijk geen lepels en vorken;
anderen legden zich toe op kandelaars of op presenteer
bladen.
Er is wel verschil, ondanks de stijlovereenkomst, van
zilver van verschillende steden. Het Amsterdamse zilver
bijv. is zwaarder, minder sierlijk dan het Haagse; in
Haarlem werden theebussen gemaakt met een reliëf
versiering van draperiën, schelpen en kwasten, die niet
voorkomen onder het zilver van andere steden. Ook zijn
er verschillen tussen Fries en Gronings zilver onderling,
evenals met dat der Hollandse en Utrechtse steden.
Vele kleinere plaatsen als Enkhuizen, Hoorn, Schoon
hoven, ook Alkmaar, Zutfen en Deventer zetten de tra
ditie voort en leverden verzorgd werk.
In den Haag bloeide het bedrijf; Dr. Van Gelder geeft
in zijn „Biografische gegevens over de Haagsche goud
en zilversmeden" ongeveer vierhonderd namen van
64