met de Amsterdamse keuren en het meesterteken I.G.;
vermoedelijk heeft Johannes Grill het stel in 1652 ge
completeerd.
Kandelaars behoorden in de XVIIe eeuw tot de inven
tarissen van de overheid, van gilden en hofjes en ver
scheiden zijn de vormen, afmetingen en versieringen,
die de zilversmeden er aan gaven.
De Hagenaar G. Bossche b.v. dreef voor de Leidse over
heid in 1662 acht kandelaars van geheel andere vorm
dan die van het Deutzenhofje, meer in klassieke dan
wel barokke geest. De rechte gecanneleerde stam rust
op een onversierde gelobde basis, die zich in groter for
maat herhaalt als voet; slechts het gegraveerde wapen
van de stad Leiden op één lob van de voet, onderbreekt
de glans van het edele metaal (afb. 54).
Als derde type kandelaar uit de tweede helft der XVIIe
eeuw zijn die met getorste stam; deze komen vrij veel
voor, zowel van Amsterdamse, Utrechtse als Friese
meesters. De kandelaars deel uitmakend van de Popta-
schat, gedreven door Nicolaes Mensma in 1670, be
horen tot de rijkste voorbeelden hiervan en vertonen
reeds het bloem- en bladornament van de tweede helft
der XVIIe eeuw (afb. 55).
De naam Mensma wijst vanzelf naar Friesland. Er is
reeds de aandacht op gevestigd hoevele namen van
goud- en zilversmeden aldaar bekend zijn uit de latere
middeleeuwen en de eerste helft der XVIe eeuw, en
daarentegen hoe weinige voorwerpen uit die tijd over
gebleven zijn. Tegen het einde der XVIe en vooral in
de XVIIe eeuw, toen Protestanten ook vrij hun bedrijf
konden uitoefenen, herleefde het gildewezen en daar
mee ook de kunst die de gildebroeders beoefenden, zo
ook de edelsmeedkunst. Menig stuk zilver draagt de
Friese stedelijke tekens: de drie kronen van Sneek, de
klok van Franeker, de dubbele adelaar van Bolsward en
vooral de staande leeuw van de hoofdstad.
Het houten gildebord, eigendom van het stedelijk archief
te Leeuwarden, thans tentoongesteld in het Fries mu
seum, geeft een lijst van meestertekens van 15971854
51