van deze fraaie versieringswijze. De gildeketens en
hoorns uit het begin dezer eeuw getuigen hiervan, o.m.
die van de Amsterdamse schutterijen: de kloveniers-,
de handboog- en de voetbooggilden.
Tussen de ranken van de eerste keten is de klauw een
zinspeling op kloveniers, of klauweniers verwerkt;
terwijl het Bourgondische vuurslag als motief dient voor
die der handboogschutters (afb. 7)de derde keten, die
van het St. Joris of voetbooggilde, vertoont de Hol
landse tuin een omheining met of zonder klimmende
leeuw tussen de schakels met het gekrulde bladwerk.
Omstreeks 1540 werd evenwel dit ornament evenals de
vroegere traceringen, verdrongen door de renaissance
motievenrolwerk, cartouches, schalmen, festoenen, mas
kers, eierlijsten enz.
Reeds in de XVe eeuw vonden de kunstenaars in Italië
hun ornamentale motieven bij de klassieke oudheid;
de opgravingen te Rome, toen de wandschilderingen van
de paleizen te voorschijn kwamen, leverden nieuwe bron
nen op, die de Gothische motieven geheel verdreven uit
het ornament. Een nieuwe versiering ontstond gro-
tesque genoemd naar het woord „grotto", grot, waar
voor de Romeinse zalen eerst werden aangezien.
Spoedig werd dit ornament niet slechts in Italië maar
ook benoorden de Alpen toegepast, o.a. te Fontainebleau
onder leiding van Primaticcio en Rosso. Van dat kunst
centrum uit vonden de nieuwe vormen hun weg naar
Vlaanderen, waar Cornelis Floris (15141575) er een
Vlaams karakter aan gaf. Cornelis Bos trok reeds in
1538 naar Rome, waar hij direkt onder Italiaanse in
vloed rolwerk en grotesken ontwierp, die in gravures
werden uitgegeven. De uitvinding van de boekdrukkunst
en vooral van de houtsnede en de kopergravure, waar
door het mogelijk werd de ontwerpen van kunstenaars
te vermenigvuldigen, is van grote invloed geweest voor
de ontwikkeling der stijlen in verschillende landen. Reeds
in de XVe eeuw bestonden modelboekjes, die door goud
smeden werden gebruikt. In de XVIe eeuw werden in
Frankrijk, Duitsland, Vlaanderen en Nederland series
15