groot bedrijfskapitaal werkend, zijn meer koopman
dan fabrikant. Zij voeren grondstoffen in, laten deze
bewerken en voeren ze als veredelde producten
grotendeels uit. Al deze storingen hebben in zekere
zin stimulerend gewerkt op de geldhandel, die groot
scheeps floreerde.
Men steekt zijn geld in allerlei ondernemingen,
zowel hier als in het buitenland. Nog in 1762 komt
alleen reeds uit Engeland aan jaarinterest 15 mil-
lioen pond binnen. Bloeiend vooral is het commis-
sionnairs- en bankbedrijf; door opeenhoping van
kapitaal kunnen grote voorschotten verleend wor
den als acceptcrediet, zodat wissels op allerlei wijze
worden verdisconteerd. Wel blijkt wisselruiterij niet
vrij van risico te zijn, wanneer men leest hoe te Am
sterdam in 1763 een debacle ontstaat, waarbij ver
schillende solide bankiers omlaag gesleurd worden.
Ziet men bovendien in de geldhandel de grote spe
culatiegeest en wat hiermede samenhangt, dan be
grijpt men de reactie die dit alles gaf op de grote
massa in een tijd, waar nieuwe denkbeelden van
verlichting geuit worden. Echter meende men dat
met de komst van Willem IV een krachtig centraal
bestuur velerlei misstanden zou wegvagen, doch de
stadhouder stierf reeds in 1751, opgevolgd door een
minderjarige zoon. Deze Willem V (17511795)
kwam onder voogdij van zijn moeder en na haar
dood onder die van de Hertog van Brunswijk
Wolfenbuttel, voorzeker geen figuur om ons land
flink te besturen. Van deze slappe regering, die na
1766, toen de stadhouder meerderjarig werd, op
9