platte balusters hebben wel een zelfde hoofdvorm, doch zij verschillen in details. De ronde overgang van de trapboom bij het bordes bestaat uit een „kuipstuk" (staand hout) en bij de leuning uit een „wrongstuk" (langshout). Ook de wanden hebben in de hoeken holle overgangen en wel in stuc, die zich aansluit bij het overige pleisterwerk. 8. Trapaanvang in het onderhuis. De rijkgesneden hoofdbaluster, rustend op een „bloktrede", vangt het begin der leuning op, die ondersteund wordt door de bovenbeschreven balusters. 9. Het Trappenhuis met trapbeëindiging op de bovenste verdieping, wordt bekroond door een lan taarn voor lichtdoorlating. Van de drie wanden met witmarmeren borstwering heeft de middelste een nis met architectonische en decoratieve stucversie ring. De trapleuning is van hout, hoewel ze door haar ijlheid aan metaal (zeer schaars hiervoor toe gepast) doet denken. De dunne verticale balusters, gevuld met afhangende bladslingers, worden onder ling aaneengebonden door zwierige c- en s-krullen. 10. De Achterkamer of zaal is bij het huis uitge bouwd in de tuin, zodat ze aan drie zijden ramen heeft. Haar wanden zijn bekleed met een houten betimmering, die nieuw geschilderd is in gebroken wit, waarbij het lofwerk met goud „gehoogd" werd. De schoorsteen heeft een marmeren mantel en het plafond is van stuc. Boven een lage lambrizering, onderbroken door ramen, deuren en een schoor steen, is de wand ingedeeld in vakken en vensters die thans gesloten zijn door blinden, ten einde ge- 74

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1951 | | pagina 72