vloer, lambrizering, wandindeling en plafond ge bleven, doch het zwierige spel maakt plaats voor een architectonische gebondenheid „a 1'antique". Bij de vloer is dit het minst merkbaar, met uitzonde ring der versiering van het kleed dat, wanneer het niet uit het Oosten is geïmporteerd, het patroon van de nieuwe stijl vertoont. Ook het effen „morskleed" onder de eettafel blijft in gebruik. De wanden staan rechthoekig tegen elkaar, zodat de ronde overgangen tot het verleden behoren. Het rechtlijnige overheerst en de symmetrie is terugge komen. Architectonische details van pilasters met basement en kapiteel, van friezen en kroonlijsten, alles volgens de ordenstelsels, vragen de aandacht. Als kleur van het verfwerk (blanke betimmeringen komen zelden voor) domineert het grijs in schake ringen van parelgrijs tot bruin-grijs. Teneinde het monotone aanzicht daarvan te verlevendigen, brengt men soms goud of wit aan op lijst- en lofwerk. Voor de wandbekleding worden dezelfde stoffen als in de rococotijd gebruikt, hoewel goudleer en gobe lin zeldzamer worden toegepast. Daarentegen vinden beschilderde behangsels veel aftrek. Als onderwerp zien wij soms nagebootste klassieke reliëfs, doch landschap in de wijdste zin komt het meest voor. Hierbij treft men nog wel het geïdealiseerde antieke landschap aan, maar meestal zijn het beeldingen van ons eigen, landelijk schoon, dat een meer of minder topografisch karakter kan hebben. Als be kende schilders op dit gebied noemen wij de vóór 1750 geboren meesters: Jacob Maurer (1737 60

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1951 | | pagina 58