stimuleerd, won na het midden der eeuw meer en meer veld. Minder de oorspronkelijkheid dan de overgave „a 1'antique" werd thans gevergd. Als ondergrond diende het Romeinse ornament, dat reeds in de Italiaanse Hoog-Renaissance van het be gin der 16de eeuw navolging vindt als: grottesken- ornament. Het was in de oude Romeinse ruïnes (grotte) gevonden en wordt na het midden der 16de eeuw ook in ons land toegepast (zie Deel I). Thans werd het opnieuw tot uitgangspunt gekozen, daar de opgravingen van Pompeji en Herculaneum vele fresken in de huizen toonden, die ijverig in studie genomen werden door Italiaanse en Franse kunstenaars. Strenger en ijler, in zekere zin ook droger, werd het nagevolgd, daarbij uitgaande van een geometrisch schema met vierkant, rechthoek en cirkel. Op dit stramien worden gecomponeerd motie ven als: acanthus-, laurier- en eikenblad; ossen- schedel, urn en drievoet; panfluit, lier en thyrsus (staf van Bacchus)paarlstaaf, eierlijst en meander. Met hartstocht worden munten en cameeën verza meld, en ook deze zien we in het ornament opge nomen als nieuwe motieven. Naarmate oude Griekse versieringen bestudeerd worden, groeit ook langs deze zijde het arsenaal van de omamentist aan, zo dat de Griekse sphinx (vrouwelijk wezen met borsten in tegenstelling met de latere mannelijke Egyptische sphinx), karyatide, herm, atlant, medusahoofd en palmet behoren als nieuwe oogst geboekt te worden. Aanvankelijk worden deze motieven omslingerd of opgenomen in guirlandes en kransen van bloemen, 56

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1951 | | pagina 54