sinds het begin der 18de eeuw is dit het kabinet. Het dient voor het opbergen van lijf- en tafelgoed, eet- en drinkgerei, en in gewijzigde vorm om er voorwerpen in te pronk te zetten ofte verber gen, die door oningewijden niet gezien behoeven te worden. Reeds in de le helft der 18de eeuw groeide het uit tot een eigen Nederlands meubel-type, dat in de 2de helft zal blijven voortleven. Tweedelig in opbouw, bestaat het uit een onderstel met drie laden, geflankeerd door overhoeks geplaatste con- sölevormige stijlen, een bovenkast met twee paneel deuren en een bekroning door een sterk gegolfde „toogkap", met vijf smalle horizontale gedeelten, waarop men een vijfdelig aardewerk- of porselein- stel plaatst. In de inventaris van het poppenhuis: Blaauw 1745) spreekt men daarom van een „toogkabinet met huyshouden-linnen". Het geheel staat op klosvoeten, waarvan de achterste eenvoudig rechthoekig zijn en de voorste een gesneden dieren- klauw, vaak met bal, vertonen, hoewel de vroegere lage bolvoet eveneens nog toepassing vindt. Naar gelang van het gebruik en de stijlwijziging in Frank rijk veranderen de detailvormen. In het algemeen zijn deze kabinetten met wortelnotenhout gefineerd. Later gebruikt men ook de naam kuifkast, naar de in het midden voorkomende bekroning met een kuif. Als bepaalde typen onderscheidt men Het orgelkabinet uit de voorafgaande periode, doch met rococovormen; het blijft voor hetzelfde doel zich handhaven. Het voorvlak der laden van de 37

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1951 | | pagina 35