laatste moet men dan verstaan alle Oosterse (ook
Chinese) tapijten, die via onze zeehandel ingevoerd
worden. In het gewone dagelijkse leven legde men
karakteristiek voor onze zuinigheid en niet min
der voor onze zindelijkheidsmanie plaatselijk
onder de tafel een „morskleed" daarop.
De wanden zijn bij het eenvoudige huis wit ge
pleisterd boven een laag plint van hout of tegels.
Bij het grote huis hebben zij, gelijk te voren, een
lage houten lambrizering, 0.70 tot 0.90 m hoog. De
zware profielen zijn nu door lichte vervangen, en
het snijwerk op de hoeken en in het midden ver
toont het rococo-omament. De wand daarboven
wordt al of niet door vakken ingedeeld. In het eer
ste geval vult men deze een enkele maal met houten
panelen, versierd met ornament. Meer algemeen
bespant men de vakken of het geheel boven de lam
brizering met geweven stof, waarvoor we reeds
noemden: trijp, velours d'Utrecht, linnen en zijden
damast en wasdoek. Deze zijn effen of ze worden
versierd met matte en glanzende patronen, één- of
tweekleurig geweven met rococo-ornament, terwijl
damast ook gewaterd (moirée of moor genaamd)
voorkomt. Goudleer en gobelin worden nog steeds
toegepast, doch voornamelijk meer in stichtingen en
openbare gebouwen.
Zag men reeds vroeger beschilderd wasdoek en lin
nen, thans is dit meer in trek. Het meest eenvoudige
toont een fabriekmatig routine-werk van ranken met
bloemen, daarentegen zijn de grote decoratieve
stukken vaak door vrije kunstschilders gemaakt, die
31