„witjes" of „grauwtjes" genaamd. Wel is de tijd
van het geschilderde plafond goeddeels voorbij, doch
de schilder wordt schadeloos gesteld door de vele
opdrachten voor geschilderde behangsels, die in
sommige gevallen aan de lopende band worden ge
fabriceerd. Bij het woonvertrek worden deze nader
omschreven.
In Deel II wezen wij er op dat beschilderde meubels
in bepaalde streken, o.m. westelijk Friesland, het
Gooi, de Zaanstreek, veel voorkwamen; niet minder
is dit thans het geval. Als versiering ziet men daarop,
behalve ornament, realistische voorstellingen van
landschap, zeegezicht, portret en bijbels tafereel. In
hoofdzaak heeft men deze meubels te rangschikken
onder volkskunst.
Het lakwerk, sinds het einde der 17de eeuw door
onze relaties met het Verre Oosten hierheen ge
komen, vindt nog veel toepassing. Chinese en Ja
panse harsen werden aangevoerd en hiermede leer
den onze schrijnwerkers lakken (zie Deel II). Als
beschermende deklaag op hout, die aan lakwerk
doet denken, gebruikt men ook een harde, door
schijnende vernis, o.m. op rijtuigen, draagstoelen en
later ook op meubels. Beroemd in Frankrijk hiervoor
was de „Vernis Martin", vervaardigd door de ge
broeders Martin te Parijs, die reeds in 1730 octrooi
op hun uitvinding kregen. De eer hiervan wordt
ook toegeschreven aan de Nederlander Huygens, die
bij de Martin's werkte. Hoe dan ook, in 1748 wordt
hun werkplaats omgezet tot: Manufacture natio
nale.
26