schreven verplicht gesteld. Slechts uitgezon
derd hiervan waren de meesters die voor het hof
werkten, of zij die asylrecht van een universiteit,
kerk of klooster hadden. Vandaar dat ongemerkte
Franse meubels uit de 2de helft der 18de eeuw van
een koninklijke „menuisier-ébéniste" (oorspronkelijk
hij, die in ebbenhout werkt, later een algemene
naam voor meubelmaker) kunnen zijn. Wel vergt
een sterker opkomen der industrie in de vorm van
het op-voorraadwerken meer kapitaal, doch het
vakmanschap zal er nog niet onder lijden. Integen
deel, het lijkt wel of men èn op practische (mate
riaal en confort), èn op kunstzinnig gebied (vorm
geving en versiering) nog geraffineerder werkte dan
te voren.
Deze wordt zo mogelijk nog kostbaarder, want meer
dan de timmerman stelt de meubelmaker hoge eisen
aan het hout, zodat zelfs rekening gehouden wordt
met de leeftijd, waarop de bomen het beste hout
opleveren. Zo heeft de populier 30, de es 40, de pijn
boom 75, de iep en linde 100, de beuk en note-
boom 150, de eik 200 jaren nodig om dit te be
reiken. Als houtsoorten zien we voor betimmering:
eiken-, populieren- en grenenhout, dat geverfd
wordt. Blank hout, in de was gewreven, komt voor
namelijk dan voor, wanneer men kostbare overzeese
houtsoorten toepast. Voor losse meubels, met uit
zondering van zitmeubels, verwerkt men eiken en
grenen als kernhout, dat gefineerd wordt met
17
2. GRONDSTOF
2