Boven de hoofdverdieping gaan de bouwmuren op, zodat eenzelfde indeling geldt voor de eerste en tweede verdieping. Hierop bevinden zich de slaap-, logeer- en kinderkamers, al of niet met alkoven (zie Deel II). De grote vertrekken worden, gelijk vroeger, veelal onderscheiden naar de stof der vloerbedek king, de kleur der wandbekleding, of de aard der bestemming. Zo spreekt men van: matten-, damas ten-, rood moor (moiré)-, goudleren-, geschilderde-, porcelein-, billard-, kraam- en kinderkamer. Vervolgens strekt zich over het gehele huis een zol der uit, waar met houten schotten vertrekken zijn afge schoten voor dienstpersoneel, kleren- en provisieberg plaatsen, mangel- en strijkruimten. Bovendien wordt een deel gebruikt voor het opslaan van brandstof (turfzolder), welke men ook op de vliering bergt. Wel mogen in zo'n groot herenhuis een badkamer ontbreken en de gemakken primitief zijn, maar een poeyer cabinet kon niet gemist worden in de tijd toen de staartpruik hoogtij vierde. Dat bij het huis in het algemeen een tuin aansluit is begrijpelijk. Zelfs het feit, dat men spreekt van tuinkamer, duidt hierop voldoende. Gewoonlijk wordt de overgang van huis op tuin gevormd door een met baksteen bestrate open plaats. De aanleg van de tuin is sterk onder Franse invloed, doch meer Nederlands is het karakteristieke tuinhuis achter in de tuin der stadshuizen. Architectonisch doet het dienst als een sloteffect op de achtergrond, zodat de gevel met ornamentaal en figuraal beeldhouwwerk is versierd. 14

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1951 | | pagina 12