een langs de scheidingsmuur lopende lange gang,
waaraan achtereenvolgend gelegen zijn: de voor
kamer, de binnenkamer, het binnenplaatsje, de tus-
senkamer (veelal wat hoger gelegen wanneer zich
daaronder de keuken bevindt) en de achterkamer.
Deze laatste, het ontvangvertrek of de sael, loopt
vaak over de volle breedte van het huis door, zodat
de gang hiertegen eindigt en wel daar, waar het
trappenhuis begint.
Bij het dubbelhuis ligt de gang in het midden met
aan weerszijden een voor- en achterkamer. Waar het
binnenplaatsje ontbreekt, vervalt het begrip voor-
en achterhuis, typerend bij het enkelhuis, en sluit
zich de op de open plaats uitgebouwde sael in de
verlengde as der gang gelegen, direct aan tegen deze
achterkamers. Deze laatste hebben elk één venster,
uitziende op de tuin, en een kleine uitbouw, al of
niet dienstdoende voor toilet. Wat de opstand be
treft, handhaaft zich de traditie uit de eerste helft
der eeuw, zodat de vloer der hoofdverdieping
1 a 1.50 m boven de straat ligt en bereikt wordt
langs een stenen buitentrap met bordes. De gasten
komen dan binnen in het voorhuis, zoals men het
voorste gedeelte van de gang in de gehele 18e eeuw
nog steeds noemt, hoewel het eigenlijke voorhuis van
vroeger niet meer bestond. De gewone dagelijkse
ingang was in het onderhuis of onderstuk, dat in de
17de eeuw nog kelder voor opslagruimte was, doch
in de 18de eeuw een lage woonverdieping wordt
voor: kantoor, kinderkamer, keuken, provisieberg
plaats en tuinkamer.
13