aan het westelijk dak der tweede kerk, hetgeen duide
lijk bij de doopkapel te zien is. Omstreeks 1872 heeft
men den in natuursteen opgetrokken Romaanschen
toren op minder gelukkige wijze met gewone baksteen
„een neogothieke beurt" gegeven, waardoor deze
toren bij het rijke beeldhouwwerk der kerk een ont
sierend beeld vertoont.
Inwendig maakt geen kerk op den aanschouwer een
feestelijker en godsdienstiger indruk. De adel en zui
verheid harer vormen, de rijkdom en volmaaktheid
der onderdeden, de harmonie van het geheel, zullen
tevergeefs elders gezocht worden.
De rijke versiering komt nergens ten koste van den
stijl. Hier liet de Gothiek de kapiteelen als iets over
tolligs wegvallen, om de nervuren der gewelven on
middellijk in de ruimte te doen voortstroomen en
daardoor iets onbegrensds aan het geheel te schenken.
De bouwmeesters bezaten het geheim van uitmuntende
versieringskunst.
De kunstenaars hadden met hun fijn instinkt gevoeld,
dat de rondboog nooit een volkomen accoord maakte
met de rechte lijn, maar door den opwaarts strevenden
geest der Gothiek pasten zij den spitsboog toe, als het
voortreffelijkste wat zij konden ontdekken. Dit laatste
kenmerkt in het bijzonder de St Janskerk. Zij dankt
er het ranke en rijzige aan, dat zij boven andere kerken
voor heeft, die, ofschoon werkelijk hooger, bij haar
vergeleken niettemin gedrukt voorkomen.
Het verticale, in de opvolgende perioden steeds
hooger doorgevoerd, is het kenmerk van den Gothieken
bouwstijl.
De bouwmeester die het plan ontwierp zou volgens
Mosmans Marcilius de Colonia (van Keulen) geweest
zijn. Na hem kwam Jacobus de Zulichem omstreeks
75