De vaderlijke Hertog aanvaardde die geschenken voor
het wicht, dat hij met zijn macht en door de muren,
die hij om de stad liet bouwen, beschutte.
De doorvoerhandel, die reeds anno 1000 door een
Tol- en Wisselhuis te Vught van zich deed spreken,
bracht bij des Hertogs Bosch, niet ongunstig gelegen
aan waterwegen door samenvloeiing van Dommel en
Aa in de Dieze, die op korten afstand haar weg ver
volgde in den Maasstroom, kooplieden en handelaars
te zamen, die huizen en opslagplaatsen bouwden,
welke beveiligd dienden te worden binnen den ban
der ringmuren van eene stad, waarbinnen veiligheid
van persoon, have en goed verzekerd kon worden
geacht en waardoor de Gelderschen gedwongen zou
den worden binnen hun palen te blijven, en de Bra-
bantsche steden, dorpen en boerenhuizen niet langer
aan hun verwoestingen en invallen zouden bloot
staan.
Reeds in 1196 verleende de Duitsche Keizer Hen
drik VI op verzoek van Hertog Hendrik van Brabant
aan de Bosschenaars tolvrijheid op den Rijn, welk
voorrecht de „luyden van 's-Hertogenbosch" ook in
het land van Gelder kregen.
Het duurde niet lang, of de jonge stad ontplooide reeds
buiten hare wallen haar kracht, welvaart en durf.
In 1210 ving „hors les murs" de bouw der Romaan-
sche St Janskerk aan. Door een lengte van 53 m over
trof deze toen haar zusterkerken van Utrecht en van
Groningen. In 1222 bezat de stad een uitgestrekt
atrium, zijnde een omheind stuk grond, waarop de
St Janskerk was gesticht en dat tevens als kerkhof
en vergaderplaats van het stadsbestuur gebruikt werd.
In een charter van 1287 wordt reeds de lakenhal ver
meld. De schapen, die op de Brabantsche heidevelden
8