Cuperinus, de Kroniekschrijver, kent aan de Bossche
naren vier speciale eigenschappen toe.
„Sy syn seer neerstich om haer broot te winnen, sy
„doen haer kinderen van ioncx op een ambacht
„leeren, scholen gaen of leeren comenschappen".
„Groote charitate en melydende bermherticheyt tho-
„nen sy den ermen en gebreckelicke menschen".
„Oock blyckt onder die borgers in-geboren getran-
„wicheyt tot haeren naturelycken landsheere".
„Dat volck van den Bosch is seer strydbaer ende
„moedich tegens syn vianden".
Dat ze niet vervaard waren en hun man stonden,
blijkt uit hetgeen Simon Pelgrom over die van den
Bosch in vleiende bewoordingen schreef:
„Deze Borgers zijn door hare eendrachtigheyt, wijs-
„heyt ende beleeftheyt in grooten aensien bij een ieder
„ghekomen, zijnde een ieder getrouw ende niemands
„bedrieghelijck of lastich, den vrienden willekom, den
„vijanden vervaerlyck ende ontsachelijckWant als
„de onrustighe ende onvredelijcke Geldersche Natie
„vóór 't bouwen van de stadt van 's Hertogenbosch
„de Brabantsche steden ende dorpen ghedurichlijck
„plaechden, haer hoeven afbranden, hare landen ver
hoesten, hare peerden ende beesten weg haelden
„ende alles verdorven daar zij bij konden, gelijck in
„het dorp Oosterwijck bij de stadt gheleghen een
„weynich vóór 't timmeren met ghewelt zijn inghe-
„vallen ende hebben dat gheheel geplundert ende den
„schoonen lindenboom verbrandt, soo hebben dese
16