werden bij de vestiging der Jezuïeten in 's-Hertogen
bosch die gebouwen en erven aan deze overgegeven,
die daar hun klooster alsmede kapel en onderwijs
inrichting na enkele jaren reeds bezocht door 800
leerlingen vestigden. De vier kwartieren der Meijerij
Kempenland, Maasland, Peelland en Oisterwijk
droegen tot het oprichten van dit college bij.
Reeds in 1629 zouden deze gebouwen een geheel
andere bestemming krijgen. Na de overgave der
stad aan de staten der Vereenigde Nederlanden,
moesten de mannelijke reguliere en seculiere geeste
lijken binnen twee maanden de stad verlaten en wer
den de geestelijke goederen geconfisceerd en tot andere
doeleinden aangewend. Het Jezuïetenklooster werd
nog in hetzelfde jaar tot gouverneurswoning en garde
de corps ingericht. Tot den inval der Franschen in
1794 onder Pichegru, zou deze toestand voortduren.
De gouverneur der stad was belast met het opperste
militair gezag over de vesting 's-Hertogenbosch en
bijbehoorende fortificaties.
Bij art. XXIV der „Poincten bij sijne Princelijke
Excellentie ende de Gedeputeerde van de Hoog
Mogende Heeren Staten Generaal der Vereenigde
Provinciën aan de Geestelijkheit, Magistraat ende
Burgerije van de stad 's-Hertogenbosch geaccordeert",
na de reductie in 1629 werd bepaald: „dat over dese
Stadt genen anderen Gouverneur nog Substituut van
dien en sal worden gesteld, dan eenen van den Huize
van Nassau ofte andere Nederlandsche Heeren ofte
Landzaten".
Uit de hier na te melden reeks van 19 Gouverneurs
zal blijken, dat dit „Poinct" niet is nageleefd.
De opvolgende gouverneurs, hoewel geen leden van
den „Huize van Nassau ofte andere Nederlandsche
109