72
staande exemplaren ook als monumenten te gaan zien.
Voor deze monumenten moeten in de eerste plaats de
plaatselijke instanties opkomen! Het is daarbij thans
niet meer van doorslaggevende betekenis, of de molen
nog wel economisch bestaansrecht heeft. Iedere molen
heeft thans bestaansrecht, alleen al als monument
Vele molens zijn inde: daad al door gemeentebesturen
gered; doordat de gemeente ze eenvoudig aankocht.
Enkele voorbeelden: de molen „De Noord" op het
Oostplein te Rotterdam; „De Gooyer" op de Funen-
kade en „De Blom" aan de Haarlemmerstraatweg te
Amsterdam; „De Valk" op de Beestenmarkt te Leiden;
de molen aan de Meterenscheweg te Geldermalsen; „De
Bazuin" op de Zeedijk te Harlingen (tijdens de bezet
ting door de Duitsers vernield) en de molen te Maas
sluis. In de laatste tijd hebben zich opnieuw enige ver
heugende gevallen van aankoop van molens door ge
meenten voorgedaan, nadat men tot de overtuiging was
gekomen dat zij anders onherroepelijk verloren zouden
zijn gegaan: de „Jan van Arkel" te Arkel (ten Noor
den van Gorinchem), „De Prins van Oranje" te Buren
(waarvoor ook Prinses Wilhelmina, toen nog Konin
gin, een bijdrage verleende) en de molen te Wilnis.
De vraag rest nog: wat doen de gemeenten met deze
aangekochte molens? Er moet inderdaad „iets mede
gedaan worden" al was 't alleen maar om het verval te
weren of te stuiten. Indien het niet lukt een molenaar
huurder te vinden kan men de opslagruimten van de
molen verhuren als pakhuis. Tegen inrichting tot jeugd
herberg zijn veel bezwaren in te brengen; de molen
leent zich niet tot zulk een doel. Veel steile trapjes en
primitieve balustraden veroorzaken ongelukken; het
toezicht zal door de vele afzonderlijke verdiepingen
ondoeltreffend zijn; het brandgevaar is groter dan in
normale woonruimten. Daarnevens is er de psychologi
sche factor: de jeugdige bezoekers uit binnen- en bui
tenland krijgen het idee, dat de molen „uit de tijd" is
en alleen nog net goed genoeg om als een overigens vrij