„de laatste jaren aan windmolens toepassing vinden, „voor een groot deel als opgeheven worden be schouwd." De gevreesde oorlog kwam. Doch wederom was het betrokken Departement paraat. In de circulaires van de toenmalige Secretaris-Generaal van 23 Mei en 29 Mei 1940 werd de aandacht van de burgemeesters ge vestigd op punt 4 van het Besluit van de Opperbevel hebber van Land- en Zeemacht van 21 Mei 1940, be treffende de Wederopbouw I (Stbl. Nr. 0.550), het welk als volgt luidde: „Werken en gebouwen, die als „monument zijn aangemerkt door de daartoe bevoegde „instantie, mogen niet worden gesloopt of veranderd „dan na voorafgaande toestemming van de Rijkscom- „missie voor de Monumentenzorg". Toen het in de sinds Mei 1940 ingetreden tijd van materiaalschaarste voor de eigenaars van niet meer in gebruik zijnde mo lens steeds aanlokkelijker werd, hun molens voor af braak te verkopen, vormde in verschillende gevallen deze bepaling een welkom, zij het niet afdoend, wapen legen deze groter wordende neiging tot afbraak. De steun van het Departement beperkte zich in de be zettingsjaren niet uitsluitend tot de indirecte steun via „De Hollandsche Molen", doch in vele gevallen wer den ook rechtstreeks bijdragen in de herstelkosten ge schonken. In 1942 werd op de begroting van het De partement van O. W. en K. ter stimulering van het ge bruik van windkracht een subsidie uitgetrokken voor uitgaven in het belang van het behoud van molens; dit bedrag werd in de daarop volgende jaren gehandhaafd en zelfs nog verhoogd. Een nog belangrijker schrede voorwaarts was de tot standkoming van het zgn. Molenbesluit, eveneens in 1942. Bij dit besluit (Nr 105/1942) betreffende de sloo ping of verandering van molens (Verordeningenblad van 25 September 1942, aflevering 25) werd het ver boden „een wind- of watermolen, welke niet geheel of grootendeels van metaal is vervaardigd, geheel of ge- 68

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 83