67 nog eens de aandacht op de reeds eerder genoemde circulaire van 1924. De Minister van Waterstaat zond in November 1935 een circulaire aan de hoofdingenieurs van de Rijkswater staat, waarin hij verzocht bij de beplanting van wegen de belangen der windmolens niet uit het oog te ver liezen. Op 29 Augustus 1939 richtte de toenmalige Minister van O. K. en W. zich andermaal per circulaire tot de Nederlandse burgemeesters met het verzoek, hem op gave te doen van de molens in hun gemeenten, welke niet meer werkten, en hem in kennis te stellen van eventuele plannen tot het buiten bedrijf stellen van molens. In antwoord hierop werden vele gegevens be treffende in mindere of meerdere mate vervallen wind molens aan het Departement verstrekt. De minister zond naar aanleiding van deze gegevens uitvoerige brieven aan de betrokken molenaars, op wie een beroep werd gedaan hun molen niet zonder dringende noodzaak buiten gebruik te houden of te stellen. In dergelijke brieven kwam meestal de volgende passage voor wanneer een molen niet wordt gebruikt, zal hij „langzamerhand in verval geraken en het gevolg is, dat „hij tenslotte geheel verdwijnt. Op deze wijze zijn er „reeds vele verloren gegaan, zeer tot schade van het „Nederlandse landschap, dat zijn zo eigen karakter en „zijn schoonheid mede dankt aan zijn talrijke molens. „Wanneer bij U de overweging mocht hebben gegolden, „dat het gebruik van motorische kracht voor Uw bedrijf „voordeeliger zal zijn en de bedrijfszekerheid daarvan „zal verhoogen, dan meen ik U er op te mogen wijzen, „dat juist in tijden van oorlogsgevaar, zooals wij thans „beleven, het gedachte gewin wel eens in het tegendeel „zou kunnen verkeeren. Bij gebruik van windkracht is „men van allerlei bijzondere omstandigheden veel min- „der afhankelijk. Het tot voor kort geldende bezwaar, „dat bij zwakken wind niet kon worden gemalen, kan „tegenwoordig, dank zij de vele verbeteringen, die in

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 82