47
Het is wel merkwaardig dat de oud-vaderlandse molen
in ongerepte vorm ons de volledigste schoonheidsim
pressie geeft (zie afb. 16 en 25). Zo komen de moder
niseringen aan de molenwieken, als b.v. het „stroom
lijnen", waarover in een later hoofdstuk meer zal wor
den gezegd, de schoonheid nimmer ten goede, hoewel
vele molenkenners de stroomlijnwieken toch uit aesthe-
tisch oogpunt zeer kunnen waarderen. Toepassing van
aluminiumverf op gestroomlijnde roeden doet aan
vliegtuigbouw denken, waartegen op zichzelf geen be
zwaar zou zijn, doch dit uiterlijk is in strijd met de
robuste kantigheid van de overige molendelen. Een an
dere vorm van ontsieren is het vervangen van de rieten
bedekking door ijzeren golfplaten, hetgeen men ook
wel eens ziet. Indien mogelijk moet ook dit voorkomen
worden.
Minder gemakkelijk te bestrijden is het verschijnsel van
de ontsierende aanbouwen tegen en om de molen. Het
bedrijf breidt zich uit, de mulder wil meer opslagruim
te, gaat nevenbedrijfjes uitoefenen, wil zijn zich uit
breidende gezin prettiger laten wonen. Zolang de bij
gebouwtjes niet te hoog worden zal de windvang niet
noemenswaardig belemmerd worden. Doch de molen in
zijn stoere degelijkheid staat daar dan te midden van
stijlloze en zielloze schuurtjes en woninkjes die hem
omlaaghalen tot het alledaagse en „goedkope" niveau
van de moderne tijd. Ook hier zijn het juist de in
dustriemolens die het zwaarst aan deze aantastingen van
hun eigen min of meer voornaam karakter onderhevig
zijn. Gelukkig begint men thans in dezen reeds naar
betere oplossingen te streven, en vaak met succes.
Wanneer een windmolen buiten gebruik wordt gesteld
wil dit niet zeggen dat er geen gebruik meer wordt ge
maakt van het inwendige van de molen. In de molen
romp wordt b.v. een motorisch gedreven maalbedrijfje
uitgeoefend of men maakt zich de romp ten nutte als
opslagruimte. De wieken, de kop en het kruiwerk zijn
dan voortdurend buiten gebruik en geraken spoedig tot