38
door de windmolens als „teams" te laten werken en
ook door de invoering van schroefpomp of vijzel, die
een veel groter opvoerend vermogen heeft dan het een
voudige houten scheprad. Wij hebben reeds even aan
gestipt dat bij het leegmalen van diepe plassen de mo
lens als het ware tijdens het droogleggen naar het diep
ste middenpunt van de droogmakerij „afdaalden". Men
begon nl. met om het meer een ringvaart aan te leggen,
met vrij zware dijken. Aan deze ringvaart werden een
aantal molens gebouwd. Deze molens maalden het wa
ter uit het meer totdat een bepaald niveau was bereikt.
(Onnodig te zeggen dat het uitgeslagen water via de
ringvaart werd afgevoerd.) De naar de molens leidende
vaarten of weteringen kwamen dus bij het verder zak
ken van het peil in de droogmakerij vrijwel droog te
staan. Dan kreeg iedere molen een confrater, die zich
dieper in de toekomstige polder en dus ook lager be
vond aan een binnen- of tussenboezem en het water
naar de oudere hoger gelegen molen toemaalde. Zo
bleek soms nog een derde serie molens nodig. Het
spreekt overigens wel van zelf dat men niet „al doende"
tot de ontdekking kwam, dat er op verschillend niveau
gelegen molens nodig waren; dat was van te voren
reeds in het plan opgenomen. Men krijgt dus op diverse
plaatsen molens, die elkander het water toemalen, zo
dat het grote hoogteverschil trapsgewijze wordt over
wonnen tot het niveau van de ringvaart (die als boezem
in gebruik blijft) is bereikt. Aldus spreekt men van ge
trapte bemaling, uitgevoerd door „molengangen", die
bestaan uit een ondermolen en een bovenmolen, soms
nog met een middenmolen ertussen. Men kende ook
gangen van vier molens: 1ste en 2de ondermolen, mid
denmolen, bovenmolen.
De vrij kleine Nieuwkoopse Droogmakerij had zes mo
lengangen, nl. drie gangen van vijzelmolens, iedere
gang twee hoog malende (dus uit twee molens be
staande), en drie gangen schepradmolens, ieder vier
hoog malende. In het geheel waren hier dus 3 X 2 en