35
en dat gedurende langere tijd kan dienen als bergplaats
voor het overtollige water.) Omgekeerd was het ook
niet mogelijk bij het leegmalen van meren het hoogte
verschil met behulp van op één niveau gelegen polder
molens te overwinnen. Men was dus wel genoodzaakt
om enkele molens op verschillende hoogten achter el
kaar te plaatsen, welke molens elkaar het water toe
maalden. Aldus werd het peilverschil trapsgewijze over
wonnen; men spreekt in zo'n geval dan ook van „ge
trapte" bemaling.
In de zestiende eeuw nog telden de beide Hollanden
vele door brede vaarten aaneengesloten meren en plas
sen, die in de loop der daarop volgende eeuwen zijn
drooggelegd. Zo werden Schermer, Beemster, Purmer,
Wormer, Haarlemmermeer en grote delen van de voor
malige Zuiderzee „ontwoekerd aan de baren". Op de
zelfde wijze zijn ook de „veenplassen", na door dijken
omringd te zijn, drooggemalen. Deze plassen zijn ont
staan door vervening, d.w.z. het wegbaggeren van laag-
veen (moerasgrond). Deze bagger werd (en wordt,want
ook thans geschiedt dit nog wel op kleine schaal) op
een grasveld uitgespreid en daarna gedroogd en „ge
stoken". Op deze wijze verkreeg men de laagveenturf.
Door het wegbaggeren van de grond ontstonden echter
tevens de veenplassen (vgl. b.v. de Loosdrechtse plas
sen) na bedijking en droogleggen spreekt men in zo'n
geval wel van „veenpolders".
Het leegmalen van een plas als b.v. de Schermer was in
de zeventiende eeuw bij afwezigheid van machines en
motoren een geweldige onderneming, mogelijk gemaakt
aan de ene kant door het vernuft der Hollandse water
bouwkundigen en molenbouwers en aan de andere kant
door het zoeken naar geldbelegging door de in de han
del rijk geworden (vooral Amsterdamse) kooplieden.
Zo verkreeg de stad Alkmaar in 1631 octrooi van de
Staten van Holland en West-Friesland om de Schermer
te bedijken en droog te leggen naar het door de water
bouwkundige Leeghwater ontworpen plan. Na vier ja-