33
HOOFDSTUK III
POLDERWINDMOLENS
H et zijn onze poldermolens die in het buitenland de
grootste bekendheid genieten. Dit komt doordat bet feit,
dat zij grote delen van ons land hebben drooggelegd of
voor bewoning en bebouwing geschikt hebben gemaakt,
sterk tot de verbeelding spreekt en de poldermolens
juist in het vlakke land ter onderbreking van de een
tonigheid uit landschappelijk oogpunt zo bijzonder wel
kom zijn. De industriemolens in de steden vallen door
de omringende bebouwingen veelal veel minder op.
De oudste poldermolens zijn de reeds besproken wip-
watermolens. Een klein soort wipmolen is de spinne-
kopmolen of spinbol (zie afb. 11). Dit molentype vindt
men vrijwel uitsluitend in Zuidholland, Friesland en
het westelijk deel van Utrecht. Men kent zowel bewoon
de als onbewoonde wipmolens; daarnaast is een in
deling mogelijk in wipmolens met open en gesloten of
overdekt buitenscheprad. Het buitenscheprad is soms
enige meters van de molen verwijderd!
In de loop van de zestiende eeuw heeft zich nog een
tweetal hoofdtypen van grote poldermolens ontwikkeld,
die we ook heden ten dage nog kennen. Het zijn de acht
kante rieten molens met stenen of houten onderbouw en
de ronde stenen poldermolens, die aan de buitenzijde
glad afgewerkt zijn en soms heel fraai van profiel. Ook
deze beide soorten kunnen bewoond zijn of onbewoond.
Op het onderscheid tussen de Zuid- en de Noordhol
landse rieten „achtkanten" hebben we reeds even ge
wezen: over het algemeen is het Zuidhollendse type
slank en sierlijk, doordat het kruiwerk zich aan de bui
tenzijde van de molen bevindt, en de Noordhollander is
breder, stoer en stug, doordat het kruiwerk, veelal be
staande uit kamwiel en zwengel zich hier in de kop van