30
over het wiekenkruis en de molenas te zeggen. We zul
len er hier nog even dieper op ingaan.
Men heeft in vroeger tijden wel proeven genomen met
6 of meer in plaats van de gebruikelijke 4 wieken, b.v.
te Amsterdam, doch deze proeven hebben niet voldaan.
Thans kent men, althans in Nederland, slechts wind
molens met vier wieken. De beide roeden waren vroe
ger en zijn nu ook nog wel van hout; zij zijn door
de molenas gestoken en wel door twee rechthoekige
gaten, die haaks op elkaar staan en de kop van de as
doorboren. De roeden waren in 't midden het dikst (on
geveer 30 X 40 cm), zodat hiervoor alleen zeer zware
balken in aanmerking kwamen. De molenas moest dan
aan de kop afmetingen hebben van ongeveer 70 X 70
cm; bij een lengte van vijf of zes meter vormde de
molenas dus een stuk hout van zeer aanzienlijk gewicht!
De as werd nog met ijzeren banden versterkt; nochtans
kwam breuk nog al eens voor. Ongeveer honderd jaar
geleden is men er daarom toe overgegaan, gietijzeren
molenassen te fabriceren, die goed voldoen en niet zo
dik behoeven te zijn. De molenas rust vlak achter de
zware kop op een stuk hardsteen, dat ligt op een eiken
houten „windpeluw".
De molenroeden zijn tegenwoordig ook niet meer van
hout; men gebruikt er plaatijzer voor (de zgn. pot-
roeden, naar de vervaardiger Pot). De as en daarmede
het vlak van het wiekenkruis helt ongeveer 12 a 13°
achterover; dit is om het kruis beter bij de molenromp
te doen aansluiten en om de windvang te vergroten. De
luchtstromingen vallen nl. niet horizontaal in, doch
met een invalshoek van gemiddeld 12 a 13 graden. Als
men het wiekenkruis goed beschouwt zal men zien, dat
de roeden iets gebogen zijn naar buiten toe, en wel de
binnenroede (dat is de roede die zich het dichtst bij de
kap bevindt) iets meer dan de buitenroede, zodat de
beide roeden ongeveer in eenzelfde vlak draaien. „Spo
ren" noemt men dat wel.
Aan de molenwiek treft men bijna uitsluitend gebogen