27
1.40 en 1.30 m diameter; kleinere stenen noemt men
wolfjes.
Daar de wind vaak onregelmatig waait en de molen
stenen niet altijd met gelijkmatige snelheid draaien,
kunnen de molenstenen het ingestorte graan niet altijd
behoorlijk verwerken. De steen (i.c. de loper) moet dan
even „gelicht" worden. Dit geschiedt automatisch met
behulp van een eenvoudig instrument: de regulateur.
Het kan ook met behulp van een hefboom met de hand
geschieden.
Het molenlichaam zelf, solide van constructie en van
zodanig hechte bouw dat het de sterkste windstoten op
het wiekenkruis kan opvangen, is verdeeld in een aan
tal verdiepingen, de zgn. zolders. De bovenste zolder
(in de kap) heet kapzolder; daaronder vindt men de
stortzolder of luizolder, waar het graan in de kaaren
wordt gestort. Vervolgens daalt men af naar de steen
zolder, waar de steenkoppels liggen en het graan ge
malen wordt en daaronder treffen we de maalzolder
aan, de eigenlijke werkruimte waar de maalbak zich
bevindt en de mulder zijn bedrijf regelt. Deze zolder
staat op gelijke hoogte met de stelling; als de molenaar
zijn molen wil stilzetten of hem wil kruien, behoeft hij
dus geen trapjes op of af te lopen. Bij de grondmolens
(dit zijn de molens zonder balie) is de maalzolder de
parterre. Onder de maalzolder bevinden zich bij de stel
lingmolens nog een of meer zolders die gebruikt worden
als opslagruimte of om er bijzondere machines op te
stellen, als mengmachine, koekenbreker e.d. Deze ma
chines treft men in andere molens ook wel op hoger
gelegen zolders aan.
Het „luiwerk" noemt men de installatie waarmede de
zakken omhoog gehaald en neergelaten kunnen worden.
Ook dit geschiedt met behulp van de windkracht. Bij de
standerdmolens bevindt dit luiwerk zich aan de buiten
zijde achteraan de molen; het wordt beschermd door
een vaak sierlijk houten kapje.
In het vorig hoofdstuk hadden we reeds gelegenheid iets