de, dat reeds vóór 1226 bekend was, in zijn wapen als helmteken een tweetal primitieve molenwieken voerde. Dit is echter minder juist. De heren van Duvenvoorde, waarvan het stamslot gelegen was bij Voorschoten, kwamen voort uit het geslacht van Wassenaar, en voer den in goud drie zwarte zgn. wassenaars. Het helm teken was vaak verschillend; eerst in 1377 zien we als helmteken een hoed met opgeslagen rand, waaruit twee molenwieken verticaal opsteken, nl. op het zegel van Arend van Duvenvoorde, gehecht aan een charter van het klooster Sint Agatha te Delft.1) Zie fig. I. In de roman van Heinric en Margriete van Limburg 1300) vergelijkt Heinric van Aken de benen van Polifemus, een heidense reus, met molenstanderds. Dit wijst er op, dat een molenstanderd in die tijd al een al gemeen bekend en verbreid begrip was. Een definitief bewijs voor het bestaan van windmolens vinden we in de bekende brief van Jan de Eerste van Brabant en Limburg van 1299, waarbij deze hertog aan zekere Arnoldus, gezegd Heyme, het recht verleende om tussen het dorp Hamoda van Rode (Sint Oeden- rode) en Skinle (Schijndel) een windmolen op te rich ten en hem daartoe erfelijk het recht van de vrije wind schonk. Het is ook vrijwel zeker dat deze windmolen diende voor het malen van graan, immers was bepaald, dat de windmolen zou strekken tot vermeerdering van het leen, hetgeen er op duidt, dat de boeren in de om geving van de molen de plicht werd opgelegd, hun graan op Arnoldus' molen te laten vermalen. De situa tie was daarbij zo, dat Arnoldus het graan van de on derhorigen tegen bepaalde tarieven maalde en jaarlijks een pachtsom aan de leenheer betaalde, welke pachtsom dus strekte tot „vermeerdering van diens leen". We vinden hier dus een uitgewerkt programma met betrek king tot het doen functionneren van een windmolen, waaruit men de conclusie mag trekken, dat dit geval D Zie A. Bicker Caarten: „Molenleven in Rijnland". 11

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 14