dus ook het schoepenrad weer enigszins verplaatst; de
wind valt nu onder een andere hoek op het schoepen
rad dan voorheen, waardoor de snelheid der schoepen
weer gewijzigd wordt. Het gehele zich vrij bewegende
stelsel zal nu uiteindelijk die stand innemen, waarbij
het geheel een minimum weerstand biedt aan de wind,
en dit is de stand waarbij het steunpunt van het schoe
penrad en het middelpunt van de kap precies in één lijn
liggen met de windrichting. De wieken, vast met de kap
verbonden, nemen dus dezelfde stand in. Dit ingenieuze
stelsel zorgt er voor dat de molen altijd pal op de wind
staat, en het tijdrovende kruien is hiermede vervallen.
De oplossing is echter minder aesthetisch dan prac-
tisch
Onlangs is ons gebleken, dat in Noord-Duitsland zeker
de helft der molens is ontwiekt. De weinige molens die
intact zijn hebben alle nog zelfzwichting en de be
schreven zelfkruiing.
Ook in Denemarken vinden we nog standerdmolens,
soms nog bedekt met de antieke bekleding van eiken
houten spanen. De huidige Deense molen, een boven
kruier, in de wandeling „Hollander" genaamd, is voor
zien van een typisch puntdakje (zie afb. 22). Ook deze
molens zijn nog vaak voorzien van de spaanbedekking
op de korte, stevige romp en op de puntkap. Evenals
in Duitsland vinden we in Denemarken vaak zelfzwich
ting en kruiing (zie afb. 23). Naar schatting bezit het
land thans nog 300 molens. Fraaie exemplaren kan
men o.m. aantreffen in Kopenhagen (Kastellet), te
Helsingpr, op Amager, bij Roskilde en ook op het
terrein van het Openluchtmuseum Sorgenfri bij Kon-
gens Lyngby.
Verder naar het Noorden gaande, in Zweden, vinden we
molens zowel van het Deense als van het Hollandse
type. Houtzaagmolens kende men er ook reeds eeuwen
geleden. In Malmö vinden we een stellingmolen met
puntdak als bezienswaardigheid, verder zijn er nog
standerdmolens in Skane. Zeer merkwaardig is een
102