1387 stations werden waarnemingen verricht bij de top
van 15 m hoge masten. De fabrieksaanmaak van wind-
motoren werd ter hand genomen, meestal met wieken
van 4 m lengte in stroomlijn-vorm. Voor het vijfjaren
plan beoogde men wieken met 30 m wiekenkruisdia-
meter. Voor de laboratoria bouwde men torenconstruc
ties, 43 m boven de grond, met afneembare wieken van
verschillende typen. Evenals bij ons werden windtun
nels gebruikt bij de proefnemingen.
Men kwam o.m. tot de conclusie, dat bij geïsoleerde
windkrachtstations accu's en reserve-motoren de aanleg
onrendabel deden worden, zodat het aan te bevelen was,
dat de windmotor een hulpkracht bleef voor de afzet
aan een bepaalde electrische onderneming.
De heer Dekker bezit gedetailleerde plannen voor het
stichten van conglomeraten van enorme windmotoren in
de steden. Hij schrijft o.m.: „Nieuwe molens zouden
wij niet alleen groter kunnen bouwen want hoe groter
des te economischer maar ook volautomatisch kun
nen maken met betrekking tot het „juist belasten naar
vermogen" en het instellen op de windrichting, opdat
alle beschikbare wind-energie ook ten volle wordt uit
gebuit. De windkracht is in onze kuststreek overvloedig
en bet tekort, veroorzaakt door zwakke wind-uren wordt
ruimschoots vergoed door het surplus der sterke wind-
uren; het enige bezwaar is evenwel de onregelmatig
heid van de wind, maar ook hiervoor heeft onze mo
derne techniek de oplossing beschikbaar. Het accumu
leren van de windkracht in electrische batterijen stuit
op allerlei technische en financiële bezwaren, maar het
vastleggen van de energie in warmte en/of koude is
zowel technisch als economisch zeer goed verdedigbaar
en past bij uitstek in ons agrarisch bestel. Het gezegde
„onbekend maakt onbemind" is hier van toepassing,
want literatuur over deze materie is er hoegenaamd
niet. Men let te veel op de betrekkelijk geringe presta
tie der bestaande molens, zonder zich te realiseren,
welke hoeveelheden energie deze ongebruikt laten."
98