kelde mechanisme met stalen veren, stangen en ge
wichten blijkt in de practijk wel te voldoen, doch een
groot bezwaar van dit systeem is, dat bij een aldus ge
moderniseerde molen wegens de mismaking van de
wiekvorm bezwaarlijk meer van „molenschoonheid"
gesproken kan worden. De verdiensten van Bilau liggen
voor een groot deel op theoretisch gebied.
De molenmaker Van Bussel uit Weert heeft een
stroomlijnen van de roeden toegepast door middel van
metalen platen, die om de roeden werden gelegd. Reikte
de bekleding van de roeden bij Dekker tot aan de eerste
scheerlat van het hekwerk, waardoor slechts versmalde
zeilen opgelegd konden worden, bij Van Bussel blijft
het hekwerk vrij en kan men als men dat wil met nor
male zeilen draaien. Vooral korenmolens in het Zuiden
van ons land zijn „verbusseld" en de eigenaars zijn er
tevreden mee. Een belangrijk voordeel van het ver
busselen was de lage prijs.
Het resultaat van het stroomlijnen is vaak, dat bij een
stevige wind de zeilen niet eens behoeven te worden
gebruikt. Het is gebleken, dat een molen na het moder
niseren in het algemeen twee maal zoveel maaldagen
heeft als daarvóór. De vernieuwde molens zijn in staat,
gedurende 2/3 van het jaar te malen.
Vermelding verdienen nog de systemen van de Neder
landse molenbouwers Ten Have en Van Riet. Van Ten
Have (Vorden) zijn de zgn. remkleppen, welke wat de
techniek betreft aan de ventiroeden van Bilau doen
denken (zij kunnen bovendien gebruikt worden om de
molen af te remmen vóórdat de vang wordt aangezet),
doch fraaier van vorm zijn. Ook Van Riet (Goes) heeft
op het Bilau-principe doorgewerkt en heeft met succes
getracht de bezwaren daarvan te overwinnen. Bremer
(Adorp) experimenteert met geheel gestroomlijnde
wieken die in de lengte-as draaibaar zijn. Dit systeem
is enigszins te vergelijken met de vliegtuigpropellers
met „verstelbare spoed".
Ir Fauël (Wassenaar) tenslotte heeft onlangs de „fok-
89