88 Soms ook kan de molenaar zelf tijdens het malen de stand van de schoepjes op de wieken wijzigen door middel van een vernuftig stel hefbomen en een staaf, welke door de molenas heen loopt en welke weer met de „jaloezieën" in verbinding staat. In Groningen schijnt men deze zelfzwichting zeer te waarderen. Het is echter jammer dat het uiterlijk aspect van een der gelijke molen er niet bepaald op gewonnen heeft (zie afb. 20). De heer Dekker, molenbouwer te Leiden, bereikte een grotere capaciteit door het geven van een minder lucht- weerstand ondervindende, aërodynamische vorm aan de roeden, door deze met een metalen koker te omhullen, waarvan de doorsnede aan die van een vliegtuig- of vogelvleugel doet denken. Hij offerde hierbij dus wind- zoom en windborden volkomen op. Behalve een grotere capaciteit bereikte hij een veel sneller „aanlopen" van de molen. Ook experimenteerde hij met het aanbrengen van „kogellagers" en het vervangen van vijzels door horizontale pompen. Een bezwaar van het systeem Dek ker is wel dat de molen bij sterke wind ook zonder zei len gaat „jagen". Dan moet men weer remkleppen mon teren om dit euvel tegen te gaan. Ook kan men een molen die te hard draait wat uit de wind kruien, doch dit is, hoewel vaak toegepast, voor de molen minder aan te bevelen. De vinding van Dekker heeft vele molens van hun on dergang gered en is de stoot geweest voor verder on derzoek. De Duitser Kurt Bilau deed niet slechts de roede, doch de gehele wiek een geduchte wijziging ondergaan. Bij deze zgn. ventiroeden verviel het hekwerk, waarvoor borden in de plaats kwamen, draaibaar om assen, welke evenwijdig lopen aan de roede. De windborden bleven in gewijzigde vorm gehandhaafd. Het geheel verkreeg de stroomlijnvorm. Evenals bij de zelfzwichting wijken de borden bij het krachtiger worden van de wind, waar door „doordraaien" wordt voorkomen. Het vrij ingewik-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1949 | | pagina 109