len hebben vervangen, genieten ook heden ten dage nog
het voordeel van het windrecht, d.i. het recht op het ge
bruik van de wind. Aanplanting en bebouwing in het
gebied rondom de molen, waarvan de straal nauwkeu
rig is aangegeven, wordt verboden of beperkt. Nieuwe
windmolens genieten dit voorrecht gewoonlijk niet. In
verband hiermede zond de Minister van Waterstaat in
November 1935 een circulaire aan de Hoofdingenieurs
van de Rijkswaterstaat, waarin hij verzocht bij de be
planting van wegen (men denke aan het Rijkswegen
plan) de belangen der windmolens niet uit het oog te
verliezen.
In vele gevallen kon beplanting of bebouwing op grond
van het windrecht worden belet; in sommige andere
gevallen deden moleneigenaars van hun recht afstand
door dit te verkopen aan bouwondernemers.
In oude tijden had het begrip windrecht een geheel
andere betekenis. Toen was het een recht van de Over
heid, een regaal recht, dat toekwam aan de heer van
het land of aan degene aan wie dit recht door de heer
was overgedragen. Wanneer dus iemand een molen
mocht hebben en gebruiken dan diende hij op grond
van het windrecht een windpacht te betalen aan de heer.
Dit recht ging later over op de landsoverheid. In de
Franse Tijd werd aan dit recht een einde gemaakt,
evenals trouwens aan alle „heerlijke" rechten.
Hierboven werd reeds even gesproken over de „geor
ganiseerde" molenaars. De mulders zijn nl. verenigd in
de „Federatie van Bonden van Molenaars en Handela
ren in Veevoeder en Kunstmeststoffen", waarin o.m.
opgenomen de Algemene Nederlandse Molenaarsbond
en de R.K. Molenaarsbond „St Victor". Er is ook een
zeer goed vakblad „De Molenaar";
Gedurende de Duitse overheersing waren de windmole
naars verticaal ingedeeld in vakgroepen en bedrijfs
groepen en horizontaal in hoofdbedrijfsschappen en
bedrijfsschappen. Enige instanties, waarmede een een-
86