85
sus van afnemers betreft, die uit hoofde van hun bij
zondere aard deze uitzonderingspositie kunnen genie
ten zonder dat men de kans loopt, dat andere afnemers
dit als precedent aanhalen om een soortgelijke behan
deling te eisen. De vraag is dus, of de provinciale
besturen om der wille van een groot cultuurbelang het
geschetste geringe risico willen aanvaarden, dat de pro
vinciale electriciteitsbedrijven zullen lopen. De derving
van inkomsten voor die bedrijven mag onbetekenend
worden genoemd.
Een en ander geldt mutatis mutandis ook voor de in
dustrie- (speciaal koren-) molens.
De industriemolens zijn tegen het einde van de vorige
eeuw vooral geteisterd door stoommalerijen, stoompel-
lerijen etc. en later ook weer door nog moderne fabrie
ken met electrische aandrijving.
In onze dagen is het echter een feit (en wel een feit,
dat veel te weinig bekend is) dat de windmolens heel
dikwijls stil staan omdat de grote graanmalerijen door
officiële instanties bijna al het werk toegewezen krij
gen! Een tweede wens van belanghebbenden is dan
ook: grotere maaltoewijzingen.
Een andere o.i. gerechtvaardigde wens van de georga
niseerde molenaars is de uitvaardiging van een vesti
gingsverbod voor maalbedrijven binnen een cirkel met
de windmolen als middelpunt en een naar gelang de
plaatselijke omstandigheden nader vast te stellen straal.
Ook op deze wijze zou de Overheid effectief kunnen
medewerken aan het molenbehoud. In deze zaken ko
men echter sociaal-economische factoren naar voren,
die ons soms noodzaken het molenvraagstuk weer in
een geheel ander licht te zien.
Een andere belager der windmolens is de windbelem-
mering als gevolg van toenemende bebouwing en be
planting. Oudere molens, inzonderheid die, welke voor
1798 reeds bestonden of die, welke een dusdanige mo-